Frauderende historici

In alle beroepsgroepen komen fraudeurs voor. U kent ze wel: bankiers, advocaten, maar ook kosters en recent autofabrikanten. En ja zelfs binnen onze eigen club zijn er sjoemelaars. Plagiaat is natuurlijk een bekende vorm van wetenschappelijke fraude, ook al is het niet even makkelijk historici hierop te betrappen en komt het bedrog meestal pas jaren na dato uit. Een andere vorm van wetenschappelijk bedrog is het verzinnen of manipuleren van onderzoeksgegevens. Natuurlijk zijn er bekende gevallen van vervalste middeleeuwse oorkonden en de Utrechtse hoogleraar Otto Opperman maakte er in de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn levenswerk van om deze op te sporen. Toen hij beweerde dat de stadsrechten van Haarlem, Delft en Alkmaar vervalsingen waren, werd hij echter teruggefloten door verschillende collega’s, onder wie Johan Huizinga.

Christoffel Butkens
Christoffel Butkens

Opperman wilde voorkomen dat historici gebruik zouden maken van oneigenlijk onderzoeksmateriaal. Het vervalsen en vervolgens gebruiken van dergelijke bronnen was in het verleden namelijk wel eens voor gekomen. Een van de meest geruchtmakende voorbeelden van een dergelijk frauduleus historisch onderzoek is de ‘zaak Van Lynden’. Hoofdrolspeler in deze zaak was Christoffel Butkens (1590-1650). Butkens was een geestelijke die zijn carrière begon als novice in het cisterciënzerklooster Sint-Salvator te Antwerpen. In 1631 werd hij er prior en uiteindelijk vond hij er ook zijn laatste rustplaats. De Antwerpse vorser staat vooral bekend om twee gedrukte werken. Het eerste, over het geslacht Van Lynden (of Lienden), verscheen in 1626 en het tweede, over de geschiedenis van het hertogdom Brabant en de belangrijkste adellijke families aldaar, in 1641.

Ook in de zeventiende eeuw bestond er al een kritisch corps van geschiedbeoefenaars die, zonder de mogelijkheden van het wereldwijde web, in staat waren om elkaar te controleren en te corrigeren. Met name aan het boek over het geslacht van Lynden hing een luchtje; Butkens traceerde de geschiedenis van het geslacht tot in de twaalfde eeuw aan de hand van diverse niet goed te controleren bronnen.  Kort na het verschijnen van het werk, nam zijn Utrechtse collega Arnold van Buchel (1565-1641) Butkens de maat in een manuscript waarin hij inscripties, grafzerken en andere bijzonderheden van vele kerken in de Nederlanden inventariseerde. Zo noteerde hij in zijn beschrijving van het interieur van de kerk van Heukelum:

‘Volgens Butkens is hier achter het hoofdaltaar een raam waar vrouwe Elisabeth van Lienden met Otto van [Arkel, heer van] Heukelum, haar man, geknield afgebeeld is, met hun wapens, namelijk: Arkel, de Lek, Hoorn, Putten; Lienden, Keppel, Polanen, Brederode. Dit bleken verzinsels te zijn. Er is namelijk niets dergelijks te vinden, en niemand kan zich er iets van herinneren.’

Fragment uit Annales généalogiques de la maison de Lynden, divisées en XV livres van C. Butkens.
Fragment uit Annales généalogiques de la maison de Lynden, divisées en XV livres van C. Butkens.

Ook recent onderzoek toonde aan dat het boek over het geslacht Van Lynden (deels) gebaseerd is op gefingeerde oorkonden, dubieuze kronieken, verzonnen wapenschilden en niet bestaande grafmonumenten. In het boek nam Butkens een lijst op van deelnemers aan een toernooi dat in februari 1235 zou zijn georganiseerd door graaf Floris IV in Haarlem. Prominent onder de deelnemers, geen verrassing wellicht, ene Floris heer van Linden ende ter Lee. Dat Floris IV al in juli 1234 overleed, overigens aan verwondingen opgelopen tijdens een toernooi te Corbie, is misschien een klein detail; met dateringen nam men het toch niet zo nauw. Maar er zitten meer onregelmatigheden in de lijst. Met studenten van de Universiteit van Amsterdam heb ik tevergeefs geprobeerd alle deelnemers te identificeren. Sommige personen kunnen zeker in het tweede kwart van de dertiende eeuw gesitueerd worden. Anderen leefden echter veel later of hebben helemaal geen sporen achter gelaten in de toch al niet overvloedige dertiende eeuwse bronnen.

Toernooi te Haarlem, 1305. Schoolplaat van J. Isings.
Toernooi te Haarlem, 1305. Schoolplaat van J. Isings.

Jammer want het zou om een uniek toernooi kunnen gaan en zeker wat betreft de dertiende eeuw is onze informatie over dit soort ridderlijke evenementen schaars. Zou iemand werkelijk in staat zijn om een complete lijst van deelnemers uit zijn duim te zuigen alleen maar om een opdrachtgever een illuster verleden – als toernooideelnemer samen met de Hollandse graaf – te bezorgen? De spreiding van het toernooi over drie dagen, de verdeling in ridders en knapen en zelfs de participatie van geestelijke gezagsdragers, maken het voor mij een alleszins geloofwaardige bijeenkomst.

Het register waaruit Butkens citeert, zou zijn bijgehouden door de griffier van het Hollandse hof. Helaas bestond deze functie nog niet in 1235 en is het register, ‘geïntituleert de ridderlijcke tournoyen ende hantspel des graefschap van Hollant’, niet bewaard gebleven…. Toch ziet het afschrift dat Butkens zelf maakte van het register er authentiek uit, inclusief enkele duidelijke overschrijffouten, die hij in de gedrukte versie weer corrigeerde.

Origineel afschrift van Butkens (bron: Hoge Raad van Adel, Archief Familie van Slingelandt)
‘Den 8. February sijn ghekommen mijn heer engendist heer.’ Het woord ‘engendist’ heeft hij in de druk gecorrigeerd in ‘ende genadichste’. Origineel afschrift van Butkens (bron: Hoge Raad van Adel, Archief Familie van Slingelandt)

Opmerkelijk genoeg hebben ook andere zeventiende eeuwse historici het register gebruikt, zoals bijvoorbeeld de Leidse hoogleraar Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653). Boxhorn vermeldt hieruit een toernooi georganiseerd door graaf Floris V (1254-1296) in het onnavolgbare jaartal MCCXXCX. Van vier met name genoemde edelen – onder wie opnieuw een heer van Linden en Ter Lee, dit keer Dirk – wordt het wapenschild beschreven en hun wapenkreet. Van Buchel was opnieuw zeer sceptisch en vermoedde op basis van deze vermelding dat het een verzinsel was van Butkens.

Al met al staat Butkens er niet zo goed op. Toch pleit ik voor eerherstel voor de Antwerpse monnik. Hij  bezocht namelijk vele archieven in de huidige Benelux en maakte daar  kopieën en ´extracten´ van de talloze documenten die door zijn handen gingen. De afschriften legde hij vast in tenminste tien (onuitgegeven) registers die tegenwoordig in diverse bibliotheken in Nederland (Hoge Raad van de Adel) en België (Koninklijke Bibliotheek te Brussel) bewaard worden. In deze registers zijn zeer veel aanwijsbare betrouwbare afschriften te vinden. Ander materiaal is uniek omdat diverse archieffondsen die Butkens raadpleegde later verloren gingen, zoals bijvoorbeeld het stadsarchief van Brussel bij het Franse bombardement van 1695. Butkens was zeker niet brandschoon maar zijn nalatenschap in handschrift verdient een even kritische analyse als zijn gedrukte werken kregen in de zeventiende eeuw.

Een vissenkom in de nationale schatkamer

Vorige week kwam ik voor het eerst sinds een jaar weer eens in het Nationaal Archief te Den Haag, u weet wel onze nationale schatkamer. Twintig jaar geleden was mijn eerste bezoek. Ik begon toen met mijn onderzoek naar Hollandse ambtenaren in de vijftiende eeuw dat uiteindelijk resulteerde in mijn proefschrift. Sindsdien heb ik, als ik goed heb geteld, vier verbouwingen meegemaakt, plus een naamsverandering. En wat bleek nu: de vijfde verbouwing was net achter de rug. Bij eerdere verbouwingen veranderde er structureel niet heel veel aan de ruime en lichte studiezaal waar je aan grote tafels je stukken kon raadplegen. Een muurtje hier, een balietje daar, nieuwe wc’s, een koffiecorner, eindelijk een rookverbod (ook voor medewerkers in de studiezaal!), stuk voor stuk verbeteringen eigenlijk. Wie schetst mijn verbazing dat dit keer de volledige studiezaal was omgetoverd tot entree, opgevuld met wat boekenkasten.

Toegang tot het Nationaal Archief vlakbij het Centraal Station te Den Haag
Toegang tot het Nationaal Archief vlakbij het Centraal Station te Den Haag. Foto: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Nationaal_Archief.jpg

Een dame met een soort corsage stond me op te wachten en verwees me door naar een spliksplinternieuwe balie. Daar moest ik een nieuw pasje laten maken (naar schatting het vijfde ‘klantensysteem’ dat ik meemaakte). Dat pasje diende om een draaihekje door te komen, een verbetering met de supersonische schuifdeur na de vorige verbouwing die niemand ooit open kreeg. Maar voordat die horde genomen kon worden, werd ik gecontroleerd door een veiligheidsbeambte die eerst mijn losse papieren doornamen. Misschien smokkelde ik wel een archiefstuk mee naar binnen!

De nieuwe studiezaal is nu verstopt in wat de ‘universitaire onderzoekers’ in de jaren negentig gekscherend de ‘genealogenkuil’ noemden. In deze wat donkere ruimte stonden toen alle microfilm apparaten waarmee alle verfilmde doop-, trouw- en geboorteregisters bekeken konden worden.

Ik was samen met mijn collega Jan Burgers in het archief voor de afsluiting van het college Middeleeuwse paleografie aan de Universiteit van Amsterdam. We leren studenten middeleeuws schrift lezen, een hele basale praktische vaardigheid maar wel broodnodig voor het doen van onderzoek met originele middeleeuwse bronnen. Het collegezaaltje dat middenin de nieuwe studiezaal was geplant, is overigens schitterend: mooie tafels en (Gispen) stoelen, een laptop met beamer, alle opgevraagde stukken lagen op ons te wachten op een kar, nee we kwamen niets tekort. Hulde voor deze dienstverlening!

Studiezaal van het Nationaal Archief met op de achtergrond het 'leslokaal'. Foto: website van het Nationaal Archief.
Studiezaal van het Nationaal Archief met op de achtergrond het collegezaaltje (met de rode en zwarte strepen). Foto: website van het Nationaal Archief.

Vanuit deze vissenkom merkte ik echter dat het aantal plaatsen voor individuele onderzoekers (‘klanten’) in de studiezaal drastisch was teruggeschroefd. Okay, er is ‘steeds meer’ materiaal digitaal beschikbaar (maar nog steeds niet meer dan een paar procent van de totale bronnenberg die het archief herbergt). Bovendien nemen bezoekers vaker zelf foto’s van het materiaal dat zij willen inzien zodat het eigenlijke onderzoek thuis achter de computer kan plaatsvinden. Toch lijkt het een aanslag op één van de kerntaken van het archief: het ter beschikking stellen van een publieke ruimte waarin iedereen stukken over de Nederlandse (en overzeese) geschiedenis kan opvragen.

PENTAX Image
Etiket op een archiefdoos uit het ‘Algemeen Rijksarchief’, zoals het Nationaal Archief vroeger heette. Het archief van de Nassause Domeinraad is reeds in 1948 zeer goed beschreven en geïnventariseerd.

En dit is nog maar de buitenkant. Volgens mijn welingelichte bronnen is er nog maar een handvol medewerkers op het Nationaal Archief die middeleeuws schrift kunnen lezen. Als die straks met pensioen zijn, bezit het archief dus enkele honderden meters archief waarmee het zelf inhoudelijk niets meer kan doen. Het wordt toch eens tijd dat er weer mensen benoemd worden die de schatten die het archief herbergt ook daadwerkelijk kunnen lezen en de tijd krijgen om deze te ontsluiten ten bate van het (wetenschappelijk) onderzoek. Ik zeg dat niet alleen opdat mijn paleografiestudenten straks een baan kunnen vinden maar uit oprechte bezorgdheid voor de staat van het archief in het jaar 2050.

Toen we om tien voor vijf het archief verlieten stond de dame met de corsage er nog steeds. Zou er echt nog iemand komen?