Een whodunnit uit 1453: wie schoot Jacques de Lalaing dood?

De Henegouwse ridder Jacques de Lalaing (1421-1453) leidde een kort en turbulent leven. Hieraan kwam een plotseling einde door een gericht schot tijdens de belegering van het kasteel Poeke, zo’n 20 kilometer ten westen van Gent. Wat deed Jacques daar precies en wie loste eigenlijk dat dodelijke schot? De kronieken die zijn overlijden beschrijven en de miniaturen die dat in beeld brengen, stemmen niet met elkaar overeen.

Geboren als oudste zoon van Willem en Jeanne de Créquy op het kasteel van Lallaing, vlakbij Douai, kreeg Jacques een opvoeding aan het hof van de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467). Die had in de jaren 1427-1433 de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen aan zijn bezittingen in de Nederlanden toegevoegd. Jacques vervulde in diens naam in de jaren veertig en begin jaren vijftig talloze diplomatieke missies die hem naar Frankrijk, het Iberisch Schiereiland, Schotland, Engeland, Sicilië en de paus in Rome brachten. Hij was daarmee een belangrijke pion op het Europese politieke schaakbord waarop Filips de Goede graag speelde. Daarnaast was Jacques een schier onverslaanbare toernooiridder die zijn dapperheid, kracht en behendigheid vertoonde in Gent, Brugge, Brussel, Nancy, Chalon-sur-Saône, Valladolid en Stirling.

Jacques de Lalaing strijdt met open vizier en hellebaard tegen Diego de Diego de Guzmán in Valladolid op 3 februari 1448. Livre des faits de messire Jacques de Lalaing, Paris, BnF, MS fr. 16830, fol. 81v.

Deelname aan toernooien diende toen nog steeds als een effectieve training voor het echte werk op het slagveld. Jacques was dan ook actief als kapitein in het Bourgondische leger. Zo speelde hij een cruciale rol in het geschil dat Filips de Goede had met de stad Gent over het heffen van een nieuwe zoutbelasting. Dit conflict liep in de winter van 1451-52 uit op een regelrechte oorlog. Filips de Goede moest tot het uiterste gaan om de grootste stad in zijn gebieden op de knieën te krijgen. Hij vroeg nieuwe beden aan de onderdanen van al zijn gewesten buiten Vlaanderen om huurlingen te kunnen betalen die zij aan zij met zijn adellijke leenmannen gedurende twee jaar vochten tegen de Gentenaars en hun aanhangers.

De Gentenaars waren erin geslaagd om een versterkte ring rond de stad op te bouwen om het Bourgondische leger op een afstandje te houden. Het kasteel van Poeke was hierin een cruciale schakel. Begin juli had de hertog het beleg geslagen voor het kasteel van waaruit de Gentenaars diverse raids hadden uitgevoerd. Op 3 juli 1453 maakte Jacques een rondje langs de opgestelde artillerie. Hij moest eigenlijk rusten want hij was gewond aan zijn been. Maar hij kon het niet laten en wilde graag aanschouwen hoe een bombarde, een groot kanon, werd klaargemaakt om de muren van het kasteel aan gort te schieten. Hij was daar niet alleen maar werd vergezeld door andere hoge heren uit het Bourgondische leger, althans volgens zijn levensbeschrijving in het Livre des faits de Jacques de Lalaing, opgesteld ongeveer twintig jaar na zijn dood door een ooggetuige:

De heer van Ravenstein [Adolf van Kleef], [Anton] de bastaard van Bourgondië en heer Jacques de Lalaing aanschouwden hoe het bombarde de muren van het kasteel van Poeke aan het teisteren was. Ze dachten alledrie dat ze goed beschermd waren tegen het vijandige artillerievuur. Maar heer Jacques stond in feite buiten het mantelet (houten scherm) van het kanon achter een van de schilden. En precies op dat moment had een artillerist zijn vogelaar (klein kanon ) geladen. Hij stak het kruit aan en de kogel raakte het schild waarachter heer Jacques de Lalaing stond. Een stuk hout van de voorkant van het schild raakt hem zo hard boven het rechteroor dat een deel van zijn hoofd en hersenen werden afgerukt. Hij viel achterover op de grond zonder nog een voet of been te bewegen. (….) Toen het nieuws van Lalaings dood hertog Filips de Goede bereikte, weende hij grote, bittere tranen en hij was zo diep geraakt dat hij geen woord kon uitbrengen.

Essentieel in deze beschrijving (vrij vertaald uit het middelfrans) is dat Lalaing niet rechtstreeks door de kogel werd getroffen – zoals veel historici vermelden – maar door het rondvliegende houtwerk van het schild. Ook de schilders van de miniaturen die in de verschillende handschriften van het Livre des faits werden aangebracht, hadden duidelijk moeite met het weergeven van deze scene, zoals recent door Hanno Wijsman is betoogd. In het oudste overgeleverde handschrift (ca. 1480, zie hieronder) zijn er helemaal geen mantelets te zien en wordt Lalaing – goed te herkennen aan zijn burgerkledij – direct in het linkeroog (!) getroffen door een schutter met een handwapen.

Jacques de Lalaing getooid in een blauwe mantel (hij had immers geen dienst) wordt tijdens het beleg van Poeke geraakt door een kogel in het linkeroog. Livre des faits de messire Jacques de Lalaing, Paris, BnF, MS fr. 16830, fol. 202r.

In een latere versie van het Livre des faits (ca. 1530) wordt meer recht gedaan aan de beschrijving. We zien hier duidelijk het mantelet ook al ontbreken de houten schilden. De kanonskogel afgevuurd vanuit de kasteeltoren gaat richting het mantelet en Lalaing, getooid met een fraaie zwarte gepluimde hoed, lijkt nog even over zijn schouder te willen kijken; als hij dat had gedaan, dan had hij misschien nog net even kunnen bukken…

Lalaing, getooid met zwarte hoed, inspecteert niets vermoedend het bombarde. De afgevuurde kogel beweegt zich al in zijn richting. Los Angeles Getty Musuem, MS 114 (ca. 1530) fol. 183v.

Lalaing was een van de vele dodelijke slachtoffers tijdens de Gentse oorlog. Omdat hij al door zijn tijdgenoten als een van de beste ridders van zijn tijd werd gezien, beschouwen veel historici zijn dood als een symbolische gebeurtenis die het einde van de rol van de ridderschap op het slagveld inluidde:

Hoe gering van uitwerking ook nog, reeds kondigde het kanon de toekomstige veranderingen van den oorlog aan. Het was als een ironische symboliek, dat het puik der dolende ridders ‘à la mode de Bourgogne’, Jacques de Lalaing, gedood werd door een kanonschot.

Aldus Nederlands beroemdste historicus Johan Huizinga in zijn Herfsttij der middeleeuwen uit 1919. De dood van Lalaing paste perfect in zijn these. Immers, de fine fleur van de ridderschap mocht dan wel zijn prachtigste kleuren tonen, in feite was het in de vijftiende eeuw gedaan met de vechtende klasse. De komst van het kanon speelde hierin een cruciale rol, althans volgens Huizinga. Nog steeds wordt deze zienswijze herhaald in talloze werken, laatst nog in het bekende boek van Bart van Loo.

Sinds de jaren tachtig hebben historici echter duidelijk gemaakt dat het nog lang niet gedaan was met de ridders te paard. Die bleven in de oorlogsvoering tot zeker in de late zestiende eeuw van belang. Bovendien waren vuurwapens geen nieuw verschijnsel op de slagvelden van de vijftiende eeuw. Al sinds het begin van de veertiende eeuw gebruikte men in Europa vuurwapens van verschillende grootte, en ja ook edelen konden die hanteren. Op zijn graftombe laat Jacques zijn voeten zelfs rusten op een vogelaar, een teken dat zijn ouders zich hadden verzoend met het tragische lot van hun zoon.

Tekening van de graftombe van Jacques de Lalaing. Épitaphes recueillies dans les églises des Flandres et de l’Artois, Besançon, Bibliothèque municipale, MS Chiflet 64, fol. 104r.

Achter Huizinga’s these en de grote verhalen over de veranderende oorlogsvoering in de late middeleeuwen, is het zicht op Lalaings vroegtijdige dood een beetje verloren gegaan. Hoe stierf hij eigenlijk precies en wie loste het dodelijke schot? In de Kroniek van Vlaanderen krijgen we een iets andere lezing dan in het bovengenoemde Livre des faits. Ook hierin wordt de inspectie van het kanon (busse) genoemd maar het voegt daaraan toe dat ook de kroonprins Karel, de latere Karel de Stoute (1433-1477), hierbij aanwezig was. Het geeft Lalaing nog meer status en verhoogt de dramatiek; voor hetzelfde geld had Filips de Goede zijn zoon verloren. Zijn geliefde bastaardzoon Cornelis was een jaar eerder al gestorven tijdens de slag bij het Vlaamse Bazel. De heren stonden niet achter het mantelet, maar gevieren achter het schild (targien). De reden dat Jacques geraakt werd en de anderen niet, was eenvoudig: hij was net wat langer dan de anderen waardoor zijn hoofd boven de houten verdedigingsconstructie uitstak!

Mer Jacop was langhere dan d’andere waren, soe dat hy meer dan de heelft van den hoofde bloet hadde staende boven der targien, dat siende een van den casteelle te Pouke, steelde eenen vogheleere ende schoet den voernoemden Mer Jacoppe den cop van den hooefde aff, soe dat sijn herssenen uut vielen, ende bleef terstont doot, van denwelken de prinche [Filips de Goede] ende alle sijn heeren zeere rouwich ende druckich waren, want het was een schoen jonc riddere gheweest, vrome ende stout in orloghen, ende hadde binnen sijnder tijdt veele schoender feiten van wapenen ghedaen.

In deze kroniek is de beschrijving van het hersenletsel waaraan Lalaing overleed nog net iets plastischer dan in het Livre des faits, maar de identiteit van degene die het schot loste blijft nog onduidelijk. Die wordt pas onthuld in een latere zestiende-eeuwse Vlaamse kroniek. Hierin staat opgetekend dat het verwoestende schot niet alleen Lalaing maar ook nog vijf anderen doodde, én dat het werd gelost door blende Heyndricx zuene, noch een zeer jonck knecht zijnde. Oftewel: de zoon van blinde Hendrik die nog een zeer jonge soldaat was. Ook hier wordt vermeld dat Filips de Goede zeer bedroefd was en menigen heeten traen liet. Maar zijn wraak was zoet: toen hij het kasteel uiteindelijk veroverde liet hij alle 87 aanwezigen ophangen, inclusief de kapitein van het stel, Laurens Goethals, en het kasteel met de grond gelijkmaken. Dit was niet ongebruikelijk en in overeenstemming met het geldende oorlogsrecht. De zoon van blinde Hendrik liet de hertog echter in leven. Volgens de kroniek was dat omdat hij niet alleen jong maar ook niet helemaal bij zijn verstand (onnosele) was. Uiteindelijk wist de jongen zelfs te ontsnappen naar Gent.

Hoe geloofwaardig is dit verhaal nu? Was het bedoeld om Lalaing lang na zijn overlijden iets van zijn heldenstatus te ontnemen door te stellen dat een jonge onbezonnen knul het schot had gelost? Dat is goed mogelijk ook al lijkt er toch iets van waarheid in het verhaal te zitten. Zo vermeldt hofchroniqueur Olivier de la Marche in zijn versie van de gebeurtenissen dat inderdaad iedereen in het kasteel werd opgehangen, ‘zonder losgeld, pardon of enige compassie’, behalve dan een ‘gek, twee of drie kinderen en enkele geestelijken.’ Een andere auteur zegt hierop aanhakend dat de man die het schot loste wellicht een priester was. En een laatste laat noteren dat in ieder geval de vrouwen werden vrijgelaten. Het is dus een mix van al deze versies, opgetekend vele jaren na de slag om Poeke, die we later terugzien.

Zo levert de dood van Lalaing verschillende versies op in woord en beeld waarbij de partijdigheid van de auteurs (voor of tegen de hertog) soms duidelijk naar voren komt. Voldoende voer voor historici om nog even over deze befaamde ridder door te praten!

Verder lezen?

Elizabeth Morrison ed., A Knight for the Ages: Jacques de Lalaing and the Art of Chivalry (Los Angeles, 2018).

Hanno Wijsman, ‘Jacques van Lalaing, de laatste ridder’, in Yolande van Lalaing (1422–1497), kasteelvrouwe van Brederode, Jaarboek van de kastelenstichting Holland en Zeeland (Haarlem, 2009), 169–82.

Jelle Haemers, De Gentse opstand (1449–1453). De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Standen en landen, 105 (Kortrijk/Heule, 2004).

Rosalind Brown-Grant en Mario Damen, A Chivalric Life: The Book of the Deeds of Messire Jacques de Lalaing (Woodbridge 2022).

Claim de leeuw!

Regeringsleiders gebruiken graag de geschiedenis om claims te leggen op bepaalde gebieden of om hun machtspolitiek te legitimeren. Poetins expansiestreven in de voormalige Sovjet-republieken is hiervan een duidelijk voorbeeld. In de middeleeuwen werden dergelijke claims getoond via een simpel maar visueel zeer effectief teken: het wapenschild. Met een heraldisch symbool kon je namelijk meer doen dan je identificeren op het slagveld (‘ik hoor bij jou!’). Zo liet in 1340 de Engelse koning Edward III in zijn wapenschild naast de drie gouden leeuwen van Engeland de bekende Franse lelies opnemen. Hiermee wilde hij laten zien dat hij recht had op de Franse kroon en dat hij niet voor niets een paar jaar eerder een oorlog was begonnen om deze claim kracht bij te zetten. Die oorlog zou uiteindelijk meer dan honderd jaar zou duren (zie ook hier) en het resultaat is bekend: Frankrijk bleef voor de Fransen.

schermafbeelding-2017-02-19-om-15-21-42
Willem II van Holland heraldisch verbeeld als graaf van Holland (links) en graaf van Zeeland (rechts). Uit: Matthew Paris, Historia anglorum. Londen, British Library, ms. Royal MS 14 C VII f. 141v.

In de Nederlanden kwamen dergelijke heraldische claims ook voor. Het meest bekende voorbeeld is de adellijke familie Van Brederode. Sinds de dertiende eeuw voerden de heren van Brederode namelijk een rode leeuw op een gouden veld. En dat was toevallig ook het wapen van de graven van Holland…. De Brederodes ‘braken’ wel het wapen met een zogenoemde barensteel (een horizontale balk met drie hangers) om te laten zien dat zij afstamden van een zijtak van het huis van de Hollandse graven.

De leeuw is het dier dat het vaakst voorkomt in de heraldiek van de middeleeuwen. Ik schreef daar eerder over in deze blogpost. Dat is geen toeval. Het dier staat voor kracht, moed, trots en gerechtigheid en dat zijn allemaal eigenschappen waarmee vooral vorsten en edelen zich graag mee wilden associëren. Ook in de Nederlanden voerden de heersers van de meeste vorstendommen een leeuw: Vlaanderen, Brabant, Limburg, Henegouwen, Gelre, Zeeland en natuurlijk Holland. Soms was die leeuw gekleurd (rood, zwart, blauw of groen) dan weer voorzien van een metaal (goud of zilver). De graven van Holland voerden in ieder geval vanaf het einde van de twaalfde eeuw de rode leeuw op een gouden veld, dus eerder dan de heren van Brederode.

De heren van Brederode pasten wel voortdurend hun wapenschild aan, al naar gelang de politieke omstandigheden of vanwege een prestigieuze huwelijksalliantie. Zo deelde Reinoud I van Brederode (1336-1390) de Holllandse leeuw met de barensteel, met de rode leeuw van Valkenburg op een zilver veld, aangezien zijn moeder uit het geslacht van de heren van Valkenburg stamde. In het Wapenboek Beyeren  is dat goed te zien.

brederode-in-beyeren
De heer van Brederode (Reinoud I), geflankeerd door de drossaard van Henegouwen en de heer van Ligne in het Wapenboek Beyeren. De drie wapenschilden dragen een miniatuur banier, ten teken van het feit dat hier om baanderheren gaat, ridders die een eigen compagnie aanvoerden. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 21 (zie hier)

Tot en met Walraven II van Brederode (1462-1531) bleven de heren dit wapen voeren. In de vijftiende eeuw verwijderden ze echter de barensteel waardoor het volle wapen van Holland opeens zichtbaar werd. In de partijtwisten die het graafschap in die tijd teisterden, bevonden de Brederodes zich in het Hoekse kamp. De Hoeken betwistten actief de legitimiteit van de Bourgondische heersers als graven van Holland. Hertog Filips de Goede dacht in 1445 een slimme zet te doen door de aanvoerder van de Hoeken, Reinoud II van Brederode (1415-1473), op te nemen in de prestigieuze Orde van het Gulden Vlies.

Toen brak de heraldische strijd pas goed los. De Kabeljauwen, de gezworen tegenstanders van de Hoeken, drongen er bij de hertog op aan dat Reinoud II zijn wapen moest breken met een barensteel omdat hij immers afkomstig was uit een bastaardtak van de graven van Holland (zie ook hier). Volgens chroniqueur Jan van Leiden liet Filips het uitzoeken in ‘alle die oude scriften’ die te vinden waren in de abdij van Egmond en in de archieven in Den Haag. Conclusie: ‘doe vant men al tesamen gelogen’. Reinoud en zijn opvolgers mochten het ongedeelde wapen gewoon blijven voeren.

reinoud-ii-van-brederode
Wapenschild van Reinoud II van Brederode in het wapenboek van de ridders van het Gulden Vlies. Hier is goed te zien dat Reinoud het ongedeelde wapen van Holland voert, zonder barensteel. Dat de rode leeuw van Valkenburg hier bruin is geworden komt doordat de zilververf is geoxideerd (zie hier voor meer uitleg door Marjolijn Kruip). Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 76 E 10.

Thijs Porck heeft in dit artikel aangetoond dat Jan van Leiden in zijn kroniek, geschreven in opdracht van Reinouds echtgenote Yolanda van Lalaing, aan de hand van een vervalste genealogie wilde aantonen dat de heren van Brederode wel degelijk in een legitieme lijn afstamden van het Hollandse gravenhuis en verder nog van Troylus. Deze legendarische  stichter van Troje zou zelfs hetzelfde wapenschild als de heer van Brederode zou hebben gevoerd!

Maar er is meer. Van Leiden vermeldt niet dat Reinoud II zijn wapen helemaal  niet hoefde te breken omdat het immers al gebroken was met de Valkenburgse leeuwen. Hij had niet alleen de Trojaanse afstamming maar ook het verhaal van de Kabeljauwen  uit zijn duim gezogen. Dat werd in 1531 duidelijk toen Reinoud III van Brederode (1492-1556), een kleinzoon van Reinoud II, het waagde om op een toernooi in Gent en op de stadspoorten van Utrecht het volle wapen van de graven van Holland te tonen, terwijl dat natuurlijk toebehoorde aan Karel V.  Begin dat jaar was hij zijn overleden vader Walraven II opgevolgd en hij besloot toen blijkbaar om het wapen van Valkenburg te laten vervallen. Daardoor bleef het volle wapen van Holland over en dat was niet de bedoeling in de ogen van de toenmalige bewindhebbers. Mogelijk was Reinoud III geïnspireerd door de geschriften van Jan van Leiden want hij liet in die tijd juist een flink aantal kopieën van de Brederode-kroniek vervaardigen (zie hier).

brederode-toernooi-bodl_douce93_roll397-4_frame12
Gebedenboek van Yolanda van Lalaing, echtgenote van Reinoud II van Brederode en mogelijk opdrachtgeefster van de kroniek van de heren van Brederode door Jan van Leiden. Oxford, Bodleian Library, ms. Douce 93.

Toch vraag ik me af of Reinoud III echt de bedoeling heeft gehad om keizer Karel V te schofferen. Zijn grafelijke pretenties zouden in de Nederlanden van rond 1530 geen schijn van kans hebben gehad. Het was misschien eerder zijn bedoeling om als ‘the best of the rest’ te worden beschouwd. Hij wilde zich onderscheiden als edelman afkomstig uit een roemrijk adellijk geslacht met grafelijke wortels. Op deze manier plaatste hij zich boven andere edelen (Egmond, Croÿ, Wassenaar etc.) die op hun beurt bezig waren om zich te profileren aan het hof van Karel. Dat Brederode zich juist op een toernooi wilde bewijzen, toont aan dat zijn heraldische boodschap bedoeld was voor zijn standgenoten en natuurlijk voor de toeschouwers. Maar waarom liet de edelman ook op de Utrechtse stadspoort zijn wapenschild aanbrengen? Suggesties? Sowieso is het opmerkelijk dat een edelman blijkbaar zijn herkenningsteken kon aanbrengen op het symbool bij uitstek van stedelijke autonomie.

Karel V kon dit niet zomaar laten passeren en daagde de edelman voor het gerecht. Reinoud III kreeg een jaar tijd om zijn wapen weer aan te passen maar hij werd zeker niet met een doodvonnis bedreigd zoals latere historici wel hebben beweerd (zie hier). Dat betekent dat de soep zeker niet zo heet werd gegeten als zij werd opgediend. Op deze prent van  Cornelis Anthonisz. is duidelijk te zien dat Brederode gehoor gaf aan het vonnis. Hij wilde zijn positie als vooraanstaand edelman en hoveling, en als bezitter van talrijke heerlijkheden niet op het spel zetten voor een wapenschild. De confrontatie met de ‘echte’ leeuw was hem net een brug te ver.

rp-p-ob-39-795
Cornelis Anthonisz. Heren van Brederode, van Zyphridus tot en met Reinoud III (recht blad). Geheel rechts is Reinoud III van Brederode te zien met daarboven zijn wapenschild (de Hollandse leeuw, hier met barensteel) en daarnaast het wapenschild van zijn echtgenote. Amsterdam, Rijksmusem, RP-P-PB-39.795

De nieuwe mens?

Een koopje! Dat moet de Vlaamse ondernemer Fernand Huts gedacht hebben toen hij in januari 2015 op een veiling van Freeman’s voor 11.250 dollar een schilderij kocht met daarop de Brusselaar Wouter van der Noot (†1499), zijn echtgenote Digna van Grimbergen (†1469) en hun kinderen, allen geknield in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus. Het betreft een kopie van een schilderij dat oorspronkelijk in de kapel van O.L.V. Visitatie hing van de kerk van het karmelietenklooster te Brussel. De gouden gloed die Van der Noot en zijn zoons uitstralen moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben gehad op de Antwerpse havenbaron.

van der noot aanbidding
Wouter van der Noot, zijn echtgenote Digna van Grimbergen en hun kinderen in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus op schoot. Phoebus collection. Foto: Freeman’s.

Huts is een fervent kunstverzamelaar en –handelaar; volgens Wikipedia verkocht hij in 2014 het schilderij de Narrenhandel van Frans Verbeeck de Oude voor meer dan 3 miljoen euro. Hij investeerde bijna het volledige bedrag in april van 2016 om het portret van de Delftenaar Joost Aemszoon van der Burch (†1570), geschilderd door Jan Cornelisz. Vermeyen, aan te schaffen op een veiling van Old Masters bij Christie’s. Dat was net op tijd om het schilderij een prominente plaats te geven op de tentoonstelling Voor God en Geld. Gouden tijd van de Zuidelijke Nederlanden die momenteel loopt in het Gentse karmelietenklooster.

Van der Burch
Jan Cornelisz. Vermeyen, Portret van Joost Aemszoon van der Burch, 1541. Phoebus collection. Foto: Christie’s.

Waarom neemt deze Delftenaar zo’n centrale plaats in op een tentoonstelling die over de Zuidelijke Nederlanden gaat? Huts vereenzelvigt zich in zulke mate met Van der Burch dat hij zijn hoofd heeft laten fotoshoppen in het schilderij voor de cover van een tijdschrift ter promotie van de tentoonstelling. In de tentoonstellingscatalogus (p. 309) beweert de magnaat dat Van der Burch de belichaming is van ‘de nieuwe mens’ die rond 1500 opstond in de Zuidelijke Nederlanden, en dan met name in Antwerpen, en bevrijd van de ketenen van het geloof en zonder betuttelende overheid kon gaan ondernemen, innoveren en geld verdienen.

Maar wie was die Joost van der Burch eigenlijk? Hij staat dan wel op het omslag van de tentoonstellingscatalogus maar de informatie hierin over de man is zeer summier en zonder verdere bronverwijzingen. Mogelijk ligt dat aan de nogal opmerkelijke manier waarop deze catalogus tot stand kwam: Huts schreef zelf de helft van de catalogus, terwijl de conservator van de tentoonstelling de andere helft voor haar rekening nam. De auteurs hebben de diverse kruisverbanden tussen Van der Burch en andere objecten in de tentoonstelling echter niet opgemerkt.

Van der Burch was afkomstig uit een Delftse brouwersfamilie. Hij studeerde te Orléans, een gerenommeerde rechtenuniversiteit in de late middeleeuwen. De Delftenaar was blijkbaar een goed jurist want Karel V benoemde hem in 1522 tot lid van de Raad van Brabant, het hoogste rechtscollege van het toenmalige hertogdom. Dat ambt, dat hij tot zijn dood in 1570 (!) bekleedde, staat niet voor niets prominent gegraveerd in de lijst van het schilderij.

Van der Burchs levensloop vertoont grote overeenkomsten met de boven vermelde Wouter  van der Noot. Deze Brusselaar was eveneens afkomstig uit een belangrijke familie van stadsbestuurders, en was ook lid van de Raad van Brabant, te weten van 1477 tot 1499 toen hij zijn ambt overdeed aan zijn zoon Jeroen. Jeroen van der Noot was net als Van der Burch een alumnus van Orléans en schopte het in 1515 tot kanselier, hoofd van de Raad, waardoor hij in feite baas was van Van der Burch bij diens benoeming tot raadslid in 1522.

Zo nieuw was Van der Burch dus niet. Vele leden van burgerlijke en ook adellijke geslachten gingen in de vijftiende eeuw (rechten) studeren om zo betere kansen te creëren op een loopbaan binnen het uitdijende staatsapparaat. Dergelijke lieden zagen er niet tegenop om veel te reizen en voor lange tijd een andere domicilie te zoeken, zolang het maar bijdroeg aan hun stijging op de maatschappelijke ladder.

Wel is er een opvallend verschil in de manier waarop Van der Noot en Van der Burch zich lieten afbeelden. Van der Noot en zijn zoons tonen wel een nederige houding maar trekken door hun ridderlijke uitdossing en hun opvallende heraldische herkenningsteken (vijf zwarte Jacobsschelpen in de vorm van een kruis op een gouden veld) meer aandacht dan het object van hun devotie. Van der Noot was in 1454 door Filips de Goede tot ridder geslagen en het is niet voor niets dat de omgorde zwaarden, de helm en de sporen met veel blingbling getoond worden.

Het portret van Van der Burch was waarschijnlijk niet bedoeld voor een religieuze setting. Ik weet niet of de Delftenaar geridderd was maar hij laat zich er zeker niet op voorstaan. Dat was in de zestiende eeuw ook minder noodzakelijk. Zijn gezaghebbende blik, zijn zwarte fluwelen met bont gevoerde toga, de baret en de attributen (handschoenen en een (proces?)rol) spreken boekdelen over zijn status. De acht wapenschilden van zijn overgrootouders moeten de toeschouwer wijzen op een voornaam voorgeslacht. Toch lieten topambtenaren die niet konden bogen op een adellijke of ridderlijke status zich in de vijftiende eeuw ook al op een dergelijke manier afbeelden. Ook in dit opzicht is Van der Burch dus geen trendsetter.

Portrait-of-barthelemy-alatruye-1853
Portret van de rekenmeester Bartholomeus à la Truye, actief in de Rekenkamer van Holland en Zeeland 1432-1446. Foto: wikimedia

Moet u dan wel afreizen naar Gent? Er is zeker veel kritiek te leveren niet alleen op de manier waarop Huts kunst gebruikt om zichzelf te positioneren en zijn gedachtegoed te ventileren, maar ook op de manier waarop de werken zijn tentoongesteld (zie hier en hier). Maar kijk en oordeel zelf want er zijn vele topstukken te zien die straks weer achter de muren van Huts’ Phoebus Foundation verdwijnen. Wat mij betreft waren de hoogtepunten echter niet afkomstig uit zijn privé-collectie maar kwamen ze van elders: het gigantische hoofd van de reus Antigoon (MAS Antwerpen) en de verbluffende kalenderwijzerplaat (M Leuven) met daarop vele fascinerende details, inclusief een steekspel.

kalenderwijzerplaat Leuven2
Kalenderwijzerplaat, ca. 1500. Museum M, Leuven. Foto: erfgoedcel Leuven

 

 

antigoon
Pieter Coecke van Aelst, Hoofd van Antigoon, ca. 1534. Foto: MAS Antwerpen, wikipedia