Mijn verbazing was groot toen ik begin augustus terugkeerde van vakantie en een nieuw telefoonboek op de deurmat vond. Ik had me niet gerealiseerd dat dat nog uitgegeven werd in de huidige tijd van mobiele telefonie, allerhande telecomaanbieders en natuurlijk het internet. Blijkbaar is er toch nog behoefte aan het fysiek kunnen opzoeken van de benodigde informatie. Mij staat nog bij dat je ‘vroeger’ – we hebben het over de jaren tachtig en negentig – 008 kon bellen als je het nummer van iemand in bijvoorbeeld Groningen nodig had, terwijl je zelf in Noord-Brabant woonde. Het telefoonboek wordt namelijk per regio uitgegeven omdat een landelijke uitgave simpelweg te dik zou zijn.
Pagina uit het telefoonboek van 1906 voor Breda. Bron: Delpher Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
Een alfabetisch gesorteerde lijst met namen, adressen en nummers is natuurlijk een ideale bron voor historici. Zij zouden er een moord voor plegen om dergelijke…
Historici raken niet uitgepraat over Willem van Oranje. Onlangs verscheen er weer een nieuw boek over de goede man waarin het beeld van de idealistische vrijheidsstrijder zou worden bijgesteld. Doorgaans staat in deze publicaties ‘Willem de staatsman’ centraal. We komen minder te weten over ‘Willem de edelman’ die zich in de hoogste kringen begaf. Voordat hij gebrouilleerd raakte met de Spaanse koning deed hij gewoon alles wat van iemand met een dergelijke status werd verwacht.
Zo bezocht (toen nog) kroonprins Filips II op 21 september 1549 Breda in het kader van zijn rondreis door de Nederlanden. Stadsheer Willem van Oranje, pas zestien jaar oud, verwelkomde de prins en zijn gevolg hartelijk. Calvete de Estrella, hoveling en geschiedschrijver van Filips II, beschrijft het bezoek als volgt:
‘Op het plein waar hij [Filips] langskwam op weg naar het kasteel [van Breda], waren vele spelen ingericht waaronder een kameel bereden door zes bepantserde en gewapende kinderen met rode mutsen en ontblote zwaarden waarmee ze tegen een verschrikkelijke reus en reuzin vochten, die dansten op het geluid van de zwaarden. Hoewel er geen triomfbogen of tekstborden waren opgesteld, werden er wel veel vuren ontstoken, zowel op het plein als in de straten.’
Calvete de Estrella had grote bewondering voor het kasteel van Breda dat maar liefst vijf slotgrachten telde en een arsenaal ‘met veel en zeer goede artillerie’. De schrijver zag bovendien direct de Spaanse link van de Nassaus op de kasteelmuren; hij herkende namelijk het wapenschild van doña Mencía de Mendoza, de echtgenote van Willems oom en voorganger als heer van Breda, Hendrik van Nassau. In de avond was er een groot feest op het kasteel, terwijl het vorstelijk gezelschap de volgende dag de mis bijwoonde in de Grote Kerk en het grafmonument van de Nassaus bezocht.
Praalgraaf van Jan IV en Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk van Breda
De week ervoor was Filips II nog in Antwerpen waar verschillende toernooien werden georganiseerd. Ook de piepjonge Willem van Oranje deed mee aan het toernooi te voet op 14 september dat plaatsvond op de Grote Markt. Hij werd bijgestaan door een ‘padrino’, de ambassadeur van de Johanniterorde Pedro de Felices. Het ging er namelijk niet zachtzinnig aan toe. In totaal deden er 22 ridders mee, veertien Spanjaarden en acht uit de Nederlanden. Zij vochten in teams van vier of zes ridders met de piek, de lans, de werpspeer en het zwaard. Voor iedere categorie was er een prijswinnaar. Willem excelleerde blijkbaar niet want Filips van Sint Aldegonde won de prijs voor de beste zwaardvechter terwijl de overige prijzen aan Spaanse edellieden toevielen. Ook al had de kroonprins deelgenomen aan de meeste toernooien die tijdens zijn rondreis werden georganiseerd, dit keer keek hij van een veilige afstand toe samen met zijn vader Karel V en de rest van de keizerlijke familie.
Toernooi in het open veld bij Evere in 1549 door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel
Het was bijzonder dat zowel edellieden uit de Nederlanden als van het Iberisch Schiereiland deelnamen aan die toernooien. Dat betekent dat al de Spaanse edelen hun speciale toernooi-uitrusting hadden meegenomen op de lange reis die zij hadden gemaakt in het kielzog van Filips II. En blijkbaar konden zij zonder al te veel moeite in het strijdperk treden tegen hun Nederlandse standgenoten. Gedurende hun opvoeding hadden zij allemaal een uitgebreide militaire training gehad die in zekere zin universeel was voor de Europese adel. Het spel met de zes als ridders uitgedoste kinderen in Breda verwijst naar deze gemeenschappelijke achtergrond en was dan ook zeker herkenbaar voor de kroonprins. Die speelde al op jonge leeftijd met speelgoedridders en kende complete passages van het beroemde epos Cantar de mio Ciduit zijn hoofd.
De toernooien tijdens de reis van Filips II waren er in eerste instantie natuurlijk ter vermaak, niet alleen van de hovelingen maar ook van de stadsbewoners die in groten getale kwamen kijken naar hun toekomstige vorst. Tegelijkertijd moesten de toernooien de integratie van de adel uit het immense Habsburgse Rijk bevorderen. Filips II had net voor de reis naar de Nederlanden een compleet nieuwe hofhouding gekregen. En in die hofhouding moesten edelen van verschillende komaf intensief met elkaar samenwerken, net als in het leger. Juist een toernooi, waar men niet alleen tegen maar ook met elkaar vocht, kon de teambuilding onder de adel versterken. En tijdens de afterparties, kreeg de verbroedering nog een extra impuls door samen te drinken en te dansen. Dit samenzijn leidde er echter niet toe dat Willem van Oranje of zijn adellijke leeftijdsgenoten in het huwelijk traden met Spaanse schonen. Daarvoor was de sociale, culturele en geografische kloof net iets te groot.
Een koopje! Dat moet de Vlaamse ondernemer Fernand Huts gedacht hebben toen hij in januari 2015 op een veiling van Freeman’s voor 11.250 dollar een schilderij kocht met daarop de Brusselaar Wouter van der Noot (†1499), zijn echtgenote Digna van Grimbergen (†1469) en hun kinderen, allen geknield in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus. Het betreft een kopie van een schilderij dat oorspronkelijk in de kapel van O.L.V. Visitatie hing van de kerk van het karmelietenklooster te Brussel. De gouden gloed die Van der Noot en zijn zoons uitstralen moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben gehad op de Antwerpse havenbaron.
Wouter van der Noot, zijn echtgenote Digna van Grimbergen en hun kinderen in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus op schoot. Phoebus collection. Foto: Freeman’s.
Jan Cornelisz. Vermeyen, Portret van Joost Aemszoon van der Burch, 1541. Phoebus collection. Foto: Christie’s.
Waarom neemt deze Delftenaar zo’n centrale plaats in op een tentoonstelling die over de Zuidelijke Nederlanden gaat? Huts vereenzelvigt zich in zulke mate met Van der Burch dat hij zijn hoofd heeft laten fotoshoppen in het schilderij voor de cover van een tijdschrift ter promotie van de tentoonstelling. In de tentoonstellingscatalogus (p. 309) beweert de magnaat dat Van der Burch de belichaming is van ‘de nieuwe mens’ die rond 1500 opstond in de Zuidelijke Nederlanden, en dan met name in Antwerpen, en bevrijd van de ketenen van het geloof en zonder betuttelende overheid kon gaan ondernemen, innoveren en geld verdienen.
Maar wie was die Joost van der Burch eigenlijk? Hij staat dan wel op het omslag van de tentoonstellingscatalogus maar de informatie hierin over de man is zeer summier en zonder verdere bronverwijzingen. Mogelijk ligt dat aan de nogal opmerkelijke manier waarop deze catalogus tot stand kwam: Huts schreef zelf de helft van de catalogus, terwijl de conservator van de tentoonstelling de andere helft voor haar rekening nam. De auteurs hebben de diverse kruisverbanden tussen Van der Burch en andere objecten in de tentoonstelling echter niet opgemerkt.
Van der Burch was afkomstig uit een Delftse brouwersfamilie. Hij studeerde te Orléans, een gerenommeerde rechtenuniversiteit in de late middeleeuwen. De Delftenaar was blijkbaar een goed jurist want Karel V benoemde hem in 1522 tot lid van de Raad van Brabant, het hoogste rechtscollege van het toenmalige hertogdom. Dat ambt, dat hij tot zijn dood in 1570 (!) bekleedde, staat niet voor niets prominent gegraveerd in de lijst van het schilderij.
Van der Burchs levensloop vertoont grote overeenkomsten met de boven vermelde Wouter van der Noot. Deze Brusselaar was eveneens afkomstig uit een belangrijke familie van stadsbestuurders, en was ook lid van de Raad van Brabant, te weten van 1477 tot 1499 toen hij zijn ambt overdeed aan zijn zoon Jeroen. Jeroen van der Noot was net als Van der Burch een alumnus van Orléans en schopte het in 1515 tot kanselier, hoofd van de Raad, waardoor hij in feite baas was van Van der Burch bij diens benoeming tot raadslid in 1522.
Zo nieuw was Van der Burch dus niet. Vele leden van burgerlijke en ook adellijke geslachten gingen in de vijftiende eeuw (rechten) studeren om zo betere kansen te creëren op een loopbaan binnen het uitdijende staatsapparaat. Dergelijke lieden zagen er niet tegenop om veel te reizen en voor lange tijd een andere domicilie te zoeken, zolang het maar bijdroeg aan hun stijging op de maatschappelijke ladder.
Wel is er een opvallend verschil in de manier waarop Van der Noot en Van der Burch zich lieten afbeelden. Van der Noot en zijn zoons tonen wel een nederige houding maar trekken door hun ridderlijke uitdossing en hun opvallende heraldische herkenningsteken (vijf zwarte Jacobsschelpen in de vorm van een kruis op een gouden veld) meer aandacht dan het object van hun devotie. Van der Noot was in 1454 door Filips de Goede tot ridder geslagen en het is niet voor niets dat de omgorde zwaarden, de helm en de sporen met veel blingbling getoond worden.
Het portret van Van der Burch was waarschijnlijk niet bedoeld voor een religieuze setting. Ik weet niet of de Delftenaar geridderd was maar hij laat zich er zeker niet op voorstaan. Dat was in de zestiende eeuw ook minder noodzakelijk. Zijn gezaghebbende blik, zijn zwarte fluwelen met bont gevoerde toga, de baret en de attributen (handschoenen en een (proces?)rol) spreken boekdelen over zijn status. De acht wapenschilden van zijn overgrootouders moeten de toeschouwer wijzen op een voornaam voorgeslacht. Toch lieten topambtenaren die niet konden bogen op een adellijke of ridderlijke status zich in de vijftiende eeuw ook al op een dergelijke manier afbeelden. Ook in dit opzicht is Van der Burch dus geen trendsetter.
Moet u dan wel afreizen naar Gent? Er is zeker veel kritiek te leveren niet alleen op de manier waarop Huts kunst gebruikt om zichzelf te positioneren en zijn gedachtegoed te ventileren, maar ook op de manier waarop de werken zijn tentoongesteld (zie hier en hier). Maar kijk en oordeel zelf want er zijn vele topstukken te zien die straks weer achter de muren van Huts’ Phoebus Foundation verdwijnen. Wat mij betreft waren de hoogtepunten echter niet afkomstig uit zijn privé-collectie maar kwamen ze van elders: het gigantische hoofd van de reus Antigoon (MAS Antwerpen) en de verbluffende kalenderwijzerplaat (M Leuven) met daarop vele fascinerende details, inclusief een steekspel.
Kalenderwijzerplaat, ca. 1500. Museum M, Leuven. Foto: erfgoedcel Leuven
Pieter Coecke van Aelst, Hoofd van Antigoon, ca. 1534. Foto: MAS Antwerpen, wikipedia
In alle beroepsgroepen komen fraudeurs voor. U kent ze wel: bankiers, advocaten, maar ook kosters en recent autofabrikanten. En ja zelfs binnen onze eigen club zijn er sjoemelaars. Plagiaat is natuurlijk een bekende vorm van wetenschappelijke fraude, ook al is het niet even makkelijk historici hierop te betrappen en komt het bedrog meestal pas jaren na dato uit. Een andere vorm van wetenschappelijk bedrog is het verzinnen of manipuleren van onderzoeksgegevens. Natuurlijk zijn er bekende gevallen van vervalste middeleeuwse oorkonden en de Utrechtse hoogleraar Otto Opperman maakte er in de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn levenswerk van om deze op te sporen. Toen hij beweerde dat de stadsrechten van Haarlem, Delft en Alkmaar vervalsingen waren, werd hij echter teruggefloten door verschillende collega’s, onder wie Johan Huizinga.
Christoffel Butkens
Opperman wilde voorkomen dat historici gebruik zouden maken van oneigenlijk onderzoeksmateriaal. Het vervalsen en vervolgens gebruiken van dergelijke bronnen was in het verleden namelijk wel eens voor gekomen. Een van de meest geruchtmakende voorbeelden van een dergelijk frauduleus historisch onderzoek is de ‘zaak Van Lynden’. Hoofdrolspeler in deze zaak was Christoffel Butkens (1590-1650). Butkens was een geestelijke die zijn carrière begon als novice in het cisterciënzerklooster Sint-Salvator te Antwerpen. In 1631 werd hij er prior en uiteindelijk vond hij er ook zijn laatste rustplaats. De Antwerpse vorser staat vooral bekend om twee gedrukte werken. Het eerste, over het geslacht Van Lynden (of Lienden), verscheen in 1626 en het tweede, over de geschiedenis van het hertogdom Brabant en de belangrijkste adellijke families aldaar, in 1641.
Ook in de zeventiende eeuw bestond er al een kritisch corps van geschiedbeoefenaars die, zonder de mogelijkheden van het wereldwijde web, in staat waren om elkaar te controleren en te corrigeren. Met name aan het boek over het geslacht van Lynden hing een luchtje; Butkens traceerde de geschiedenis van het geslacht tot in de twaalfde eeuw aan de hand van diverse niet goed te controleren bronnen. Kort na het verschijnen van het werk, nam zijn Utrechtse collega Arnold van Buchel (1565-1641) Butkens de maat in een manuscript waarin hij inscripties, grafzerken en andere bijzonderheden van vele kerken in de Nederlanden inventariseerde. Zo noteerde hij in zijn beschrijving van het interieur van de kerk van Heukelum:
‘Volgens Butkens is hier achter het hoofdaltaar een raam waar vrouwe Elisabeth van Lienden met Otto van [Arkel, heer van] Heukelum, haar man, geknield afgebeeld is, met hun wapens, namelijk: Arkel, de Lek, Hoorn, Putten; Lienden, Keppel, Polanen, Brederode. Dit bleken verzinsels te zijn. Er is namelijk niets dergelijks te vinden, en niemand kan zich er iets van herinneren.’
Fragment uit Annales généalogiques de la maison de Lynden, divisées en XV livres van C. Butkens.
Ook recent onderzoek toonde aan dat het boek over het geslacht Van Lynden (deels) gebaseerd is op gefingeerde oorkonden, dubieuze kronieken, verzonnen wapenschilden en niet bestaande grafmonumenten. In het boek nam Butkens een lijst op van deelnemers aan een toernooi dat in februari 1235 zou zijn georganiseerd door graaf Floris IV in Haarlem. Prominent onder de deelnemers, geen verrassing wellicht, ene Floris heer van Linden ende ter Lee. Dat Floris IV al in juli 1234 overleed, overigens aan verwondingen opgelopen tijdens een toernooi te Corbie, is misschien een klein detail; met dateringen nam men het toch niet zo nauw. Maar er zitten meer onregelmatigheden in de lijst. Met studenten van de Universiteit van Amsterdam heb ik tevergeefs geprobeerd alle deelnemers te identificeren. Sommige personen kunnen zeker in het tweede kwart van de dertiende eeuw gesitueerd worden. Anderen leefden echter veel later of hebben helemaal geen sporen achter gelaten in de toch al niet overvloedige dertiende eeuwse bronnen.
Toernooi te Haarlem, 1305. Schoolplaat van J. Isings.
Jammer want het zou om een uniek toernooi kunnen gaan en zeker wat betreft de dertiende eeuw is onze informatie over dit soort ridderlijke evenementen schaars. Zou iemand werkelijk in staat zijn om een complete lijst van deelnemers uit zijn duim te zuigen alleen maar om een opdrachtgever een illuster verleden – als toernooideelnemer samen met de Hollandse graaf – te bezorgen? De spreiding van het toernooi over drie dagen, de verdeling in ridders en knapen en zelfs de participatie van geestelijke gezagsdragers, maken het voor mij een alleszins geloofwaardige bijeenkomst.
Het register waaruit Butkens citeert, zou zijn bijgehouden door de griffier van het Hollandse hof. Helaas bestond deze functie nog niet in 1235 en is het register, ‘geïntituleert de ridderlijcke tournoyen ende hantspel des graefschap van Hollant’, niet bewaard gebleven…. Toch ziet het afschrift dat Butkens zelf maakte van het register er authentiek uit, inclusief enkele duidelijke overschrijffouten, die hij in de gedrukte versie weer corrigeerde.
‘Den 8. February sijn ghekommen mijn heer engendist heer.’ Het woord ‘engendist’ heeft hij in de druk gecorrigeerd in ‘ende genadichste’. Origineel afschrift van Butkens (bron: Hoge Raad van Adel, Archief Familie van Slingelandt)
Opmerkelijk genoeg hebben ook andere zeventiende eeuwse historici het register gebruikt, zoals bijvoorbeeld de Leidse hoogleraar Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653). Boxhorn vermeldt hieruit een toernooi georganiseerd door graaf Floris V (1254-1296) in het onnavolgbare jaartal MCCXXCX. Van vier met name genoemde edelen – onder wie opnieuw een heer van Linden en Ter Lee, dit keer Dirk – wordt het wapenschild beschreven en hun wapenkreet. Van Buchel was opnieuw zeer sceptisch en vermoedde op basis van deze vermelding dat het een verzinsel was van Butkens.
Al met al staat Butkens er niet zo goed op. Toch pleit ik voor eerherstel voor de Antwerpse monnik. Hij bezocht namelijk vele archieven in de huidige Benelux en maakte daar kopieën en ´extracten´ van de talloze documenten die door zijn handen gingen. De afschriften legde hij vast in tenminste tien (onuitgegeven) registers die tegenwoordig in diverse bibliotheken in Nederland (Hoge Raad van de Adel) en België (Koninklijke Bibliotheek te Brussel) bewaard worden. In deze registers zijn zeer veel aanwijsbare betrouwbare afschriften te vinden. Ander materiaal is uniek omdat diverse archieffondsen die Butkens raadpleegde later verloren gingen, zoals bijvoorbeeld het stadsarchief van Brussel bij het Franse bombardement van 1695. Butkens was zeker niet brandschoon maar zijn nalatenschap in handschrift verdient een even kritische analyse als zijn gedrukte werken kregen in de zeventiende eeuw.
Ik was onlangs in het Noordbrabants Museum te ’s-Hertogenbosch. Het is gevestigd in een voormalig 18de eeuws stadspaleis dat onlangs op schitterende wijze werd verbouwd en uitgebreid door de architect Wim Quist.
Anoniem, De lakenmarkt van ‘s-Hertogenbosch (ca. 1530). Noordbrabants Museum. Bron: klik hier.
Dat klinkt goed!
Zeker. De voormalige vergaderzaal van de Staten van Noord-Brabant is bijvoorbeeld prachtig opgepoetst. En in een van de nieuwe vleugels van het museum is ‘Het verhaal van Brabant’ ondergebracht.
Brabant? ’s-Hertogenbosch ligt toch in Noord-Brabant?
Tja, dat ligt ingewikkeld. Zowel in het dagelijks leven als in de geschiedenis verwordt Noord-Brabant al snel tot Brabant. Inwoners van Noord-Brabant voelen en noemen zich (terecht) gewoon Brabanders. En waar denkt Guus Meeuwis aan? Juist. In een filmpje op de website van het museum doemt een grondgebied op dat verdacht veel op de huidige provincie lijkt. Voor de middeleeuwen, wanneer ‘Brabant een bloeiperiode beleefde’, zien we hetzelfde stuk land als in later perioden. Strikt genomen was het hertogdom Brabant natuurlijk veel groter dan het huidige Noord-Brabant. Als het over ‘de steden’ gaat, gaat het vooral over Den Bosch. Over die andere Brabantse steden (Antwerpen, Brussel, Leuven, Tienen etc.) geen woord. Met andere woorden: we doen net alsof Noord-Brabant gelijk is aan Brabant en we projecteren dat terug op de middeleeuwen.
Okay, dat is maar een filmpje. Hoe brengt het museum Brabant aan de man?
Nou, gelukkig wordt dit beeld in het museum (deels) rechtgezet. In het middeleeuwenpaviljoen van ‘Het verhaal van Brabant’ wordt met uitgebreide informatieborden en interactieve applicaties duidelijk gemaakt dat het hertogdom Brabant toch echt wat anders was dan het huidige Noord-Brabant. Ook al is het aantal ‘echt middeleeuwse’ stukken beperkt, de bezoeker krijgt een boeiend beeld van met name de economische en religieuze ontwikkelingen in het hertogdom. Het digitale paneel over Bergen op Zoom – we blijven toch maar even in Noord-Brabant – is bijvoorbeeld heel informatief en betrekt in een breder kader voortdurend het hele hertogdom.
Verder nog mooie dingen gezien?
De fraaie wapenborden van twee ridders van het Gulden Vlies (in het bezit van het Rijksmuseum) die ooit in het koor van de Sint-Jan hingen, zijn er te bewonderen, evenals de intrigerende ‘Maaltijd van de heren van Liere’. Hier wordt een belangrijke Antwerpse familie afgebeeld in een setting die doet denken aan het Laatste Avondmaal.
Maaltijd van de Heren van Liere te Antwerpen (1523). Anoniem Zuid-Nederlands. Olieverf op paneel. Collectie Centraal Museum, Utrecht. Bron: zie hier.
Mogelijk gaat het om een vergadering van stadsbestuurders of een broederschap (zie hier). Het schilderij is gedateerd 1523 (ook al is dit een latere kopie) en geeft goed weer hoe stedelijke patriciërsfamilies met adellijke ambities zich wilden presenteren aan het nageslacht: de zwarte onderscheidende kleding van de centrale personages, de rijk gedekte tafel, de toonkast met wat schenkkannen en het familiewapen (in zilver drie afgesneden zwarte lelies) in tweevoud achter de ‘hoofdrolspelers.’
Er wordt vast aandacht besteed aan de Brabantse hertogen.
Portret van Filips de Goede (1396-1467). Vermoedelijk 16de eeuwse kopie. Noordbrabants museum, nr. 00834.
Niet heel veel. De politieke geschiedenis is sowieso niet goed vertegenwoordigd. Van de oude ‘Brabantse’ dynastie heb ik geen spoor kunnen terugvinden. En van de Bourgondische dynastie is er een opmerkelijk portret van Filips de Goede te zien. Het wordt in de digitale collectie gedateerd op 1400. Opmerkelijk, want Filips (1396-1467 en hertog van Brabant vanaf 1430) was toen pas vier jaar oud. Het lijkt mij eerder een (matige) kopie van een schilderij van Rogier van der Weyden.
Foutje, kan gebeuren. En ‘onze’ grote Jeroen Bosch? Die zal toch niet ontbreken?
Aan deze meesterlijke schilder is een heel paviljoen gewijd, waar dan weer de integrale benadering (objecten en schilderijen) is losgelaten. Hier hangen enkele werken van navolgers of leerlingen van Bosch maar de meester zelf ontbreekt.
Ach wat jammer.
Navolger van Jeroen Bosch, De heilige Christoffel. Noordbrabants museum nr. 08057. Bron: klik hier.
Die navolgers konden er ook wat van, hoor. Bovendien opent over een jaar een grote tentoonstelling over deze belangrijke schilder en hiervoor worden zijn werken vanuit de hele wereld ingevlogen (en natuurlijk uit Rotterdam: het Boijmans bezit diverse werken). Het jaar 2016 is meteen maar gebombardeerd tot Boschjaar en moet de hoofdstad van Noord-Brabant weer op de culturele kaart zetten.
Iedereen dus naar ’s-Hertogenbosch?
‘Het verhaal van Brabant’ is zeker de moeite waard, al is het maar omdat er ook nog een paar vroege Van Goghs hangen naast een schitterende DAF uit 1963. Historici zijn soms huiverig voor dergelijke etiketten en (de meesten) pretenderen nooit ‘het’ verhaal te vertellen, in de wetenschap dat een volgende generatie weer een heel ander verhaal zal vertellen. Een recente bundel over de geschiedenis van Noord-Brabant is niet voor niets Verhalen van Brabant getiteld. Aan de andere kant: misschien heeft de argeloze museumbezoeker juist behoefte aan duidelijkheid. De geschiedenis is al ingewikkeld genoeg.