Een whodunnit uit 1453: wie schoot Jacques de Lalaing dood?

De Henegouwse ridder Jacques de Lalaing (1421-1453) leidde een kort en turbulent leven. Hieraan kwam een plotseling einde door een gericht schot tijdens de belegering van het kasteel Poeke, zo’n 20 kilometer ten westen van Gent. Wat deed Jacques daar precies en wie loste eigenlijk dat dodelijke schot? De kronieken die zijn overlijden beschrijven en de miniaturen die dat in beeld brengen, stemmen niet met elkaar overeen.

Geboren als oudste zoon van Willem en Jeanne de Créquy op het kasteel van Lallaing, vlakbij Douai, kreeg Jacques een opvoeding aan het hof van de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467). Die had in de jaren 1427-1433 de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen aan zijn bezittingen in de Nederlanden toegevoegd. Jacques vervulde in diens naam in de jaren veertig en begin jaren vijftig talloze diplomatieke missies die hem naar Frankrijk, het Iberisch Schiereiland, Schotland, Engeland, Sicilië en de paus in Rome brachten. Hij was daarmee een belangrijke pion op het Europese politieke schaakbord waarop Filips de Goede graag speelde. Daarnaast was Jacques een schier onverslaanbare toernooiridder die zijn dapperheid, kracht en behendigheid vertoonde in Gent, Brugge, Brussel, Nancy, Chalon-sur-Saône, Valladolid en Stirling.

Jacques de Lalaing strijdt met open vizier en hellebaard tegen Diego de Diego de Guzmán in Valladolid op 3 februari 1448. Livre des faits de messire Jacques de Lalaing, Paris, BnF, MS fr. 16830, fol. 81v.

Deelname aan toernooien diende toen nog steeds als een effectieve training voor het echte werk op het slagveld. Jacques was dan ook actief als kapitein in het Bourgondische leger. Zo speelde hij een cruciale rol in het geschil dat Filips de Goede had met de stad Gent over het heffen van een nieuwe zoutbelasting. Dit conflict liep in de winter van 1451-52 uit op een regelrechte oorlog. Filips de Goede moest tot het uiterste gaan om de grootste stad in zijn gebieden op de knieën te krijgen. Hij vroeg nieuwe beden aan de onderdanen van al zijn gewesten buiten Vlaanderen om huurlingen te kunnen betalen die zij aan zij met zijn adellijke leenmannen gedurende twee jaar vochten tegen de Gentenaars en hun aanhangers.

De Gentenaars waren erin geslaagd om een versterkte ring rond de stad op te bouwen om het Bourgondische leger op een afstandje te houden. Het kasteel van Poeke was hierin een cruciale schakel. Begin juli had de hertog het beleg geslagen voor het kasteel van waaruit de Gentenaars diverse raids hadden uitgevoerd. Op 3 juli 1453 maakte Jacques een rondje langs de opgestelde artillerie. Hij moest eigenlijk rusten want hij was gewond aan zijn been. Maar hij kon het niet laten en wilde graag aanschouwen hoe een bombarde, een groot kanon, werd klaargemaakt om de muren van het kasteel aan gort te schieten. Hij was daar niet alleen maar werd vergezeld door andere hoge heren uit het Bourgondische leger, althans volgens zijn levensbeschrijving in het Livre des faits de Jacques de Lalaing, opgesteld ongeveer twintig jaar na zijn dood door een ooggetuige:

De heer van Ravenstein [Adolf van Kleef], [Anton] de bastaard van Bourgondië en heer Jacques de Lalaing aanschouwden hoe het bombarde de muren van het kasteel van Poeke aan het teisteren was. Ze dachten alledrie dat ze goed beschermd waren tegen het vijandige artillerievuur. Maar heer Jacques stond in feite buiten het mantelet (houten scherm) van het kanon achter een van de schilden. En precies op dat moment had een artillerist zijn vogelaar (klein kanon ) geladen. Hij stak het kruit aan en de kogel raakte het schild waarachter heer Jacques de Lalaing stond. Een stuk hout van de voorkant van het schild raakt hem zo hard boven het rechteroor dat een deel van zijn hoofd en hersenen werden afgerukt. Hij viel achterover op de grond zonder nog een voet of been te bewegen. (….) Toen het nieuws van Lalaings dood hertog Filips de Goede bereikte, weende hij grote, bittere tranen en hij was zo diep geraakt dat hij geen woord kon uitbrengen.

Essentieel in deze beschrijving (vrij vertaald uit het middelfrans) is dat Lalaing niet rechtstreeks door de kogel werd getroffen – zoals veel historici vermelden – maar door het rondvliegende houtwerk van het schild. Ook de schilders van de miniaturen die in de verschillende handschriften van het Livre des faits werden aangebracht, hadden duidelijk moeite met het weergeven van deze scene, zoals recent door Hanno Wijsman is betoogd. In het oudste overgeleverde handschrift (ca. 1480, zie hieronder) zijn er helemaal geen mantelets te zien en wordt Lalaing – goed te herkennen aan zijn burgerkledij – direct in het linkeroog (!) getroffen door een schutter met een handwapen.

Jacques de Lalaing getooid in een blauwe mantel (hij had immers geen dienst) wordt tijdens het beleg van Poeke geraakt door een kogel in het linkeroog. Livre des faits de messire Jacques de Lalaing, Paris, BnF, MS fr. 16830, fol. 202r.

In een latere versie van het Livre des faits (ca. 1530) wordt meer recht gedaan aan de beschrijving. We zien hier duidelijk het mantelet ook al ontbreken de houten schilden. De kanonskogel afgevuurd vanuit de kasteeltoren gaat richting het mantelet en Lalaing, getooid met een fraaie zwarte gepluimde hoed, lijkt nog even over zijn schouder te willen kijken; als hij dat had gedaan, dan had hij misschien nog net even kunnen bukken…

Lalaing, getooid met zwarte hoed, inspecteert niets vermoedend het bombarde. De afgevuurde kogel beweegt zich al in zijn richting. Los Angeles Getty Musuem, MS 114 (ca. 1530) fol. 183v.

Lalaing was een van de vele dodelijke slachtoffers tijdens de Gentse oorlog. Omdat hij al door zijn tijdgenoten als een van de beste ridders van zijn tijd werd gezien, beschouwen veel historici zijn dood als een symbolische gebeurtenis die het einde van de rol van de ridderschap op het slagveld inluidde:

Hoe gering van uitwerking ook nog, reeds kondigde het kanon de toekomstige veranderingen van den oorlog aan. Het was als een ironische symboliek, dat het puik der dolende ridders ‘à la mode de Bourgogne’, Jacques de Lalaing, gedood werd door een kanonschot.

Aldus Nederlands beroemdste historicus Johan Huizinga in zijn Herfsttij der middeleeuwen uit 1919. De dood van Lalaing paste perfect in zijn these. Immers, de fine fleur van de ridderschap mocht dan wel zijn prachtigste kleuren tonen, in feite was het in de vijftiende eeuw gedaan met de vechtende klasse. De komst van het kanon speelde hierin een cruciale rol, althans volgens Huizinga. Nog steeds wordt deze zienswijze herhaald in talloze werken, laatst nog in het bekende boek van Bart van Loo.

Sinds de jaren tachtig hebben historici echter duidelijk gemaakt dat het nog lang niet gedaan was met de ridders te paard. Die bleven in de oorlogsvoering tot zeker in de late zestiende eeuw van belang. Bovendien waren vuurwapens geen nieuw verschijnsel op de slagvelden van de vijftiende eeuw. Al sinds het begin van de veertiende eeuw gebruikte men in Europa vuurwapens van verschillende grootte, en ja ook edelen konden die hanteren. Op zijn graftombe laat Jacques zijn voeten zelfs rusten op een vogelaar, een teken dat zijn ouders zich hadden verzoend met het tragische lot van hun zoon.

Tekening van de graftombe van Jacques de Lalaing. Épitaphes recueillies dans les églises des Flandres et de l’Artois, Besançon, Bibliothèque municipale, MS Chiflet 64, fol. 104r.

Achter Huizinga’s these en de grote verhalen over de veranderende oorlogsvoering in de late middeleeuwen, is het zicht op Lalaings vroegtijdige dood een beetje verloren gegaan. Hoe stierf hij eigenlijk precies en wie loste het dodelijke schot? In de Kroniek van Vlaanderen krijgen we een iets andere lezing dan in het bovengenoemde Livre des faits. Ook hierin wordt de inspectie van het kanon (busse) genoemd maar het voegt daaraan toe dat ook de kroonprins Karel, de latere Karel de Stoute (1433-1477), hierbij aanwezig was. Het geeft Lalaing nog meer status en verhoogt de dramatiek; voor hetzelfde geld had Filips de Goede zijn zoon verloren. Zijn geliefde bastaardzoon Cornelis was een jaar eerder al gestorven tijdens de slag bij het Vlaamse Bazel. De heren stonden niet achter het mantelet, maar gevieren achter het schild (targien). De reden dat Jacques geraakt werd en de anderen niet, was eenvoudig: hij was net wat langer dan de anderen waardoor zijn hoofd boven de houten verdedigingsconstructie uitstak!

Mer Jacop was langhere dan d’andere waren, soe dat hy meer dan de heelft van den hoofde bloet hadde staende boven der targien, dat siende een van den casteelle te Pouke, steelde eenen vogheleere ende schoet den voernoemden Mer Jacoppe den cop van den hooefde aff, soe dat sijn herssenen uut vielen, ende bleef terstont doot, van denwelken de prinche [Filips de Goede] ende alle sijn heeren zeere rouwich ende druckich waren, want het was een schoen jonc riddere gheweest, vrome ende stout in orloghen, ende hadde binnen sijnder tijdt veele schoender feiten van wapenen ghedaen.

In deze kroniek is de beschrijving van het hersenletsel waaraan Lalaing overleed nog net iets plastischer dan in het Livre des faits, maar de identiteit van degene die het schot loste blijft nog onduidelijk. Die wordt pas onthuld in een latere zestiende-eeuwse Vlaamse kroniek. Hierin staat opgetekend dat het verwoestende schot niet alleen Lalaing maar ook nog vijf anderen doodde, én dat het werd gelost door blende Heyndricx zuene, noch een zeer jonck knecht zijnde. Oftewel: de zoon van blinde Hendrik die nog een zeer jonge soldaat was. Ook hier wordt vermeld dat Filips de Goede zeer bedroefd was en menigen heeten traen liet. Maar zijn wraak was zoet: toen hij het kasteel uiteindelijk veroverde liet hij alle 87 aanwezigen ophangen, inclusief de kapitein van het stel, Laurens Goethals, en het kasteel met de grond gelijkmaken. Dit was niet ongebruikelijk en in overeenstemming met het geldende oorlogsrecht. De zoon van blinde Hendrik liet de hertog echter in leven. Volgens de kroniek was dat omdat hij niet alleen jong maar ook niet helemaal bij zijn verstand (onnosele) was. Uiteindelijk wist de jongen zelfs te ontsnappen naar Gent.

Hoe geloofwaardig is dit verhaal nu? Was het bedoeld om Lalaing lang na zijn overlijden iets van zijn heldenstatus te ontnemen door te stellen dat een jonge onbezonnen knul het schot had gelost? Dat is goed mogelijk ook al lijkt er toch iets van waarheid in het verhaal te zitten. Zo vermeldt hofchroniqueur Olivier de la Marche in zijn versie van de gebeurtenissen dat inderdaad iedereen in het kasteel werd opgehangen, ‘zonder losgeld, pardon of enige compassie’, behalve dan een ‘gek, twee of drie kinderen en enkele geestelijken.’ Een andere auteur zegt hierop aanhakend dat de man die het schot loste wellicht een priester was. En een laatste laat noteren dat in ieder geval de vrouwen werden vrijgelaten. Het is dus een mix van al deze versies, opgetekend vele jaren na de slag om Poeke, die we later terugzien.

Zo levert de dood van Lalaing verschillende versies op in woord en beeld waarbij de partijdigheid van de auteurs (voor of tegen de hertog) soms duidelijk naar voren komt. Voldoende voer voor historici om nog even over deze befaamde ridder door te praten!

Verder lezen?

Elizabeth Morrison ed., A Knight for the Ages: Jacques de Lalaing and the Art of Chivalry (Los Angeles, 2018).

Hanno Wijsman, ‘Jacques van Lalaing, de laatste ridder’, in Yolande van Lalaing (1422–1497), kasteelvrouwe van Brederode, Jaarboek van de kastelenstichting Holland en Zeeland (Haarlem, 2009), 169–82.

Jelle Haemers, De Gentse opstand (1449–1453). De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Standen en landen, 105 (Kortrijk/Heule, 2004).

Rosalind Brown-Grant en Mario Damen, A Chivalric Life: The Book of the Deeds of Messire Jacques de Lalaing (Woodbridge 2022).

Max Verstappen als toernooiridder

Max Verstappen heeft zich dit jaar laten gelden bij de Formule 1, het kan u niet ontgaan zijn. Hij werd derde in het eindklassement en won diverse wedstrijden. De laatste keer was op 17 november toen hij de beste was op de Grand Prix van Brazilië, verreden in São Paolo. Met grote overmacht versloeg hij daar de naaste

Max Verstappen. Copyright: Verstappen.nl

concurrentie. In dit filmpje is goed te zien dat niet alleen een uitstekende rijvaardigheid maar ook een goede technische ondersteuning hierbij een cruciale rol speelden (let vooral op de pitstop). Persoonlijke kwaliteiten en teamwork waren ook essentieel voor een middeleeuwse toernooiridder. Maar er zijn wel meer parallellen te trekken tussen de Formule I en het middeleeuwse toernooi.

De hertog van Anhalt tijdens een mêlée toernooi. De dames becommentariëren de prestaties van de ridders. Universiteitsbibliotheek Heidelberg, Manesse-codex f. 17r.

Het middeleeuwse toernooi wordt vaak beschouwd als de sport waarmee de adel zich kon onderscheiden van de rest van de bevolking. Immers, niet iedereen kon zich een complete wapenuitrusting en een strijdros veroorloven, laat staan met grote snelheid te paard de lans of het zwaard hanteren. Het was een manier om aan iedereen te tonen dat je adellijk leefde en behoorde tot de groep die de lakens uitdeelde.  Elitesporten zijn van alle tijden en in de twintigste eeuw golden golf, tennis, hockey en cricket lange tijd als bezigheden die je alleen beoefende als je in een bepaalde inkomenscategorie zat. Op de lange termijn waren dit echter zogenoemde dalende cultuurgoederen: precies deze sporten zijn tegenwoordig populair onder grote lagen van de bevolking.  Zelfs een typisch standsgevoelige ‘sport’ als het beoefenen van jacht  is niet meer voorbehouden aan de elite, uitzonderingen daargelaten. Want de Nederlandse staat sluit nog steeds gedurende de drie maanden voor kerstmis een groot deel van Kroondomein het Loo af voor al het publiek zodat Willem-Alexander, als officieel beheerder van het bosrijke gebied, er naar hartenlust met zijn vrinden kan jagen.

In tegenstelling tot de jacht wordt het toernooi tegenwoordig niet meer beoefend, behalve dan door re-enacters of leden van de H.E.M.A., niet het zieltogende warenhuis maar de bond voor Historical European Martial Arts. Het was simpelweg een te ingewikkelde, te gevaarlijke en te dure sport om ‘in te dalen’ bij de gewone bevolking. Als ik dan toch een sport moet aanwijzen die het meeste overeenkomt met het middeleeuwse toernooi, dan is dat de Formule 1. Daarvoor zijn verschillende redenen. Een coureur als Max Verstappen is zeer goed getraind en topfit. Tijdens de race moet hij natuurlijk alert maar tegelijkertijd rustig en gefocussed blijven zowel op de baan als op zijn tegenstanders die op een paar cm afstand met 300 km per uur naast of achter hem rijden. Tijdens de race treedt er een sterk verhoogde hartslag op en gewichtsverlies is niet ongebruikelijk vanwege dehydratie. Ook de middeleeuwse ridder moest in staat zijn om een relatief zwaar harnas te dragen, inclusief een strakke helm op het hoofd, en dan zijn paard in volle vaart op de tegenstander af te sturen terwijl hij tegelijkertijd met zijn wapens ook nog iets nuttigs moest zien te doen. Een ridder verloor eveneens liters vocht door de warmte die hij door de beschermende kleding onder het harnas maar moeilijk kwijt kon.

dames jureren livre de tournois
Helmschouw voorafgaand aan het toernooi waarbij de jury op aangeven van de dames een deelnemer letterlijk verwijderen. Le livre des tournois de René d’Anjou. Bibliothèque nationale de France. Département des manuscrits. Français 2695.

Het testosteron gehalte van het toernooi en de autosport ligt vrij hoog. Laten we er niet omheen draaien: het is niet zo moeilijk om macho-gedrag te ontwaren bij de deelnemers, en misschien zijn agressiviteit  en waaghalzerij zelfs noodzakelijke voorwaarden om te kunnen zegevieren. Ook de rol van vrouwen mag hier niet uitgevlakt worden. Vrouwen waren essentieel bij het

Max Verstappen en Hannah Schmitz vieren de overwinning na de Grand Prix van Brazilië. Beeld AP.

middeleeuwse toernooi niet alleen ‘passief’ als toeschouwer maar ook actief als inspirator of als jurylid. Zij bepaalden vooraf bij de helmschouw wie er niet mee mocht doen omdat hij onoorbaar gedrag had vertoond in het verleden, en na afloop overlegden zij met de herauten wie de prijs voor de meest dappere ridder kreeg uitgereikt. Zo ver is het nog lang niet bij de Formule 1. Max Verstappen meent zelf dat vrouwelijke coureurs echt te lief zijn en dat hun ‘moederinstinct’ (hij bedoelt overlevingsinstinct) hen verhindert om risico’s te nemen. Toch verschijnen er barsten in dit mannenbolwerk. Zo zijn er al enkele vrouwelijke coureurs en heeft Max zelf in Brazilië gewonnen dankzij het inzicht van Hannah Schmitz, Senior Strategy Engineer bij Red Bull, die hem een vroegtijdige pitstop liet maken. Ook hebben de sexy uitgedoste dames, officieel gridgirls, die de coureurs voor aanvang van de race aanmoedigden en voor ‘extra adrenaline’ zorgden, inmiddels plaats moeten maken voor gridkids.

logos porsche en ferrari
De logos van Porsche en Ferrari. Het embleem van Porsche is gevierendeeld met een hartschild en is gebaseerd op de originele wapenschilden van de stad Stuttgart en de deelstaat Wúrttemberg.

Dan het materiaal en de uitdossing. Voor het toernooi werden speciale paarden gefokt, zeer gespierd en met korte benen zodat ze de zware last van een geharnaste ridder konden dragen. Deze paarden waren voor veel adellijke berijders zo speciaal dat ze zelfs mochten opdraven bij hun begrafenis compleet met uitrusting (toernooi-zadel, -helm en -wapens). De Formule 1 auto’s hebben het vermogen van wel 750 paardenkrachten en diverse merken proberen elkaar de loef af te steken met de nieuwste snufjes. De meest prestigieuze automerken hebben ook nog steeds wapenschilden die qua vorm, kleurgebruik en uitstraling herinneren aan de ridderlijke heraldiek. Dat geldt overigens niet voor het Japanse Honda, de auto waarin Verstappen rijdt. Met de helm op lijkt de autocoureur misschien nog wel het meest van alle hedendaagse sporters op de middeleeuwse ridder. Die van Verstappen is van het Duitse merk Schuberth (dat niet toevallig ook leverancier is van helmen voor het Duitse leger). De helm is volledig op maat gemaakt en aangepast aan de aerodynamica van zijn bolide en kost zo’n 5.000 euro, terwijl hij maar een paar races meegaat.

Toernooihelm voor het steekspel. Leeds, Royal Armories.

Helm van Max Verstappen

 

 

 

 

 

 

 

 

Al kan er tegenwoordig een tank overheen rijden, een garantie om de race te overleven biedt de helm niet.  De Braziliaans coureur Ayrton Senna stierf op 1 mei 1994 terwijl hij op kop ging in de Grand Prix van San Marino maar toen met 300 km per uur de bocht uitvloog en tegen een betonnen muur belandde. De dag  ervoor was overigens de Oostenrijker Roland Ratzenberger tijdens de kwalificatierondes ook al gecrasht en overleden. Het was geen belemmering om ondanks deze twee doden de race gewoon voort te zetten.

Ook het toernooi was een gevaarlijk tijdverdrijf. Tijdens de vroege massale melée-toernooien op het platteland, vocht men nog met echte wapens en was er een gerede kans om dodelijk getroffen of simpelweg vertrapt te worden door de vele paardenhoeven. Ook verschillende vorsten lieten het leven tijdens een toernooi. Zo liet de jonge Hendrik III van Leuven het leven bij een toernooi rond Doornik in 1095, de vroegste vermelding van een toernooi ooit. Zijn verre nazaat Jan I van Brabant raakte in 1294 tijdens een steekspel op een bruiloftsfeest in Bar-le-Duc dodelijk gewond toen een lans zijn onbeschermde oksel doorboorde.  De Hollandse graven waren fervente toernooigangers en niet verwonderlijk lieten er een paar het leven op het toernooiveld: Floris IV in 1234 tijdens een toernooi te Corbie in Noord-Frankrijk, zijn broer Willem vier jaar later en ook zijn zoon Floris de Voogd stierf in 1258 te Antwerpen tijdens een ridderlijk evenement. Blijkbaar vonden vorsten het tot in de late middeleeuwen essentieel om zich niet alleen een moedig ridder maar ook een leider van de ridderschap te tonen. Dat gebeurde niet alleen op het slagveld maar ook op het toernooiveld waar zowel individueel als in teamverband werd gestreden om de eer.

verstappen in sao paolo
Max Verstappen tijdens de Grand Prix van Brazilië op het circuit van Interlagos in São Paolo

De ambiance van de Formule 1 toont eveneens veel overeenkomsten met het toernooi. Aanvankelijk was het toernooi een imitatie veldslag, een massaal gevecht tussen twee teams op het platteland, waarbij het er om ging zoveel mogelijk ‘krijgsgevangenen’ te make. In de late middeleeuwen verplaatste het toernooi zich echter naar het marktplein in de stad. Nog steeds werd er gevochten in teams maar het individuele steekspel – waarbij het erom ging zoveel mogelijk lansen te breken – ging steeds meer de boventoon voeren. Op miniaturen is goed te zien hoe de houten tribunes aan de randen van het marktplein tot de nok toe gevuld zijn met toeschouwers, terwijl de balkons en de daken van de omringende gebouwen plaats bieden aan vele andere geïnteresseerden. De Formule 1 is ook een stedelijk evenement en wordt gehouden in metropolen als Barcelona, Melbourne,  Singapore, Mexico-stad en niet te vergeten Monaco waar de auto’s zelfs dwars door de stad crossen.  Op de Grand Prix van Brazilië rijdt Max Verstappen door een groene oase in een stedelijk landschap, de wijk Interlagos van São Paolo.

toernooi golfboek
Toernooi op een marktplein. In de ondermarge spelen kinderen het toernooi na op stokpaardjes en met windmolentjes. Simon Bening c. 1540, miniatuur uit het zogenoemde Golf boek van de British Library

Het is zeer aantrekkelijk voor een stad om een dergelijk evenement te organiseren. De Formule 1 trekt natuurlijk veel publiek en publiciteit en dat alles komt ten goede aan de stedelijke economie. Ook in Zandvoort heeft men dat goed begrepen.  Daar stemde zelfs GroenLinks voor een subsidie van 4,1 miljoen Euro om de organisatie van het race-evenement te ‘faciliteren’, ook al is het geld met name bestemd voor het oplossen van de ‘verkeersproblematiek’ zoals het ‘verbeteren of aanleggen van de fiets- en wandel infrastructuur’.  Stikstofregels en niet te vergeten de zandhagedis en de rugstreeppad moeten maar even wijken voor een evenement met ‘groot maatschappelijk belang’.  De hotels in Zandvoort  zijn nu al volgeboekt voor 3 mei 2020, de waarschijnlijke datum van de race. Ook in de middeleeuwen profiteerden herbergiers en ambachtslieden van het bezoek van de toernooiridders en hun entourage. Sterker nog, de economische infrastructuur in steden als Brussel en Brugge waar speciale gilden bestonden voor zadelmakers, helmslagers  en harnasmakers, zorgde ervoor dat edelen en vorsten hier gemakkelijk toernooien konden organiseren. In Brugge en Lille hielden stedelijke toernooigezelschappen zelfs jaarlijks een steekspel.

Verbouwing van het circuit van Zandvoort

Zandvoort kon niet zonder de inzet van prins Bernhard jr, een fervent liefhebber van de Formule 1 en eigenaar van het circuit. Zijn vorstelijke lobbywerk en financiële bijdrage waren essentieel om het evenement in de badplaats van de grond te tillen en het circuit ingrijpend te verbouwen. Natuurlijk waren vorstelijke en adellijke mecenassen ook onmisbaar bij het middeleeuwse

filips de goede als toernooiridder
Filips de Goede als toernooiridder. Afbeelding uit Le Grand Armorial de la Toison d’Or. BnF, Bibliothèque de l’Arsenal, Ms. 4790. http://expositions.bnf.fr/livres/armorial/

toernooi. Zo weten we dat de Bourgondische hertog Filips de Goede (1396-1467), zelf een fanatiek toernooiganger, zeker niet te beroerd was om de beurs te trekken. Zo zorgde hij in mei 1439 bij een groot toernooi gehouden op de Grote Markt te Brussel, voor de kleding en de paarden van zijn  entourage, en schonk hij een enorm bedrag aan hovelingen die een eigen team op de been brachten voor dit evenement.

Toch ging de inspanning van steden veel verder: zij transformeerden de marktpleinen in ridderlijke landschappen door honderden karrenvrachten zand uit te laten strooien zodat de paarden niet zouden uitglijden op het plaveisel; zij lieten tientallen timmerlieden de omheining, tribunes en podia voor de vips en scheidsrechters bouwen; zij stelden hun stadhuizen open voor banketten en afterparties waar de stedelijke elite zich op informele wijze kon mengen met de vorst, de hofhouding en de adel; zij zorgden voor de beveiliging van het toernooiveld en voor handhaving van de openbare orde gezien de aanwezigheid van zoveel zwaar bewapende lieden in de stad. In Zandvoort maakt men zich vooralsnog alleen druk over de mogelijke verkeerschaos die kan ontstaan als iedereen met de auto – jawel – het evenement bezoekt. Dat was in de middeleeuwen echt geen probleem.

 

 

 

 

 

 

 

De wieg van de macht

Toen Willem-Alexander zijn moeder Beatrix opvolgde in 2013, werd het ‘werkpaleis’ Noordeinde grondig aangepakt. Ook het toekomstige woonvertrek van de koninklijke familie, Huis Ten Bosch, moest worden gerenoveerd. En oh ja, als we dan toch bezig zijn: opdat Willem-Alexander tijdens de verbouwingswerken zijn functie zou kunnen uitoefenen, moest er een tijdelijk paviljoen van 245 m2 aangelegd worden in de tuin van de Eikenhorst bij Wassenaar (overigens niet te zien op google maps). Totale kosten: 127 miljoen euro. Maar dan heb je ook wat: ons staatshoofd kan voor de dag komen met niet één of twee, maar met maar liefst drie paleizen – het paleis op de Dam kreeg al tijdens de regering van Beatrix een welverdiende opknapbeurt. Net zoals gewone stervelingen, die hun nieuw gekochte huizen vaak naar hun eigen smaak verbouwen en aanpassen – en er niet voor terugdeinzen om bijvoorbeeld de gloednieuwe keuken te slopen omdat ‘de kleur niet beviel’ – willen de vorsten van vandaag graag de residenties van hun voorganger aanpassen aan hun eigen wensen.

Dat was in de middeleeuwen niet anders. In 1430 werd de Bourgondische hertog Filips de Goede ook nog eens hertog van Brabant. Hij besloot al snel het belangrijkste paleis van de Brabantse hertogen – op de Coudenberg te Brussel – grondig aan te pakken zodat hij en zijn hofhouding niet alleen over meer ruimte konden beschikken, maar er ook een passende ruimte was om gasten te ontvangen en feest te vieren. Daarom werd er een nieuwe vleugel aangebouwd, pal op de oude stadsmuur van Brussel, waarin de nieuwe woonvertrekken kwamen. En in de jaren vijftig verrees het pronkstuk: de nieuwe grote zaal van het paleis, waarvan nu nog slechts de fundamenten te bewonderen zijn. De zaal werd grotendeels gebouwd op kosten van het Brusselse stadsbestuur, dat vanuit economisch oogpunt graag wilde dat de hertog vaker in de stad verbleef.

Coudenberg
“Zicht op het Coudenbergpaleis”, Anoniem (17e eeuw). Bron: Museum van de Stad Brussel – Broodhuis, K-1921-1.

Het Coudenbergpaleis werd al snel een favoriete residentie van de Bourgondische hertogen en van de hertoginnen die er verschillende kinderen baarden. Zo zag Maria van Bourgondië, dochter van Karel de Stoute en Isabella van Bourbon, in het Brusselse paleis het licht op 13 februari 1457. Josse Brunink, een ervaren chirurg, stond Isabella bij tijdens de bevalling en in de maanden daarna. Dat was niet voor niets; Karels eerste echtgenote overleed eerder in 1446, niet in het kraambed maar de kroonprins wilde er zeker van zijn dat zijn nieuwe vrouw (en zijn mogelijke troonopvolger natuurlijk) niets zou overkomen.

Isabela van bourbon
Isabella van Bourbon en Karel de Stoute. Anoniem, 15e eeuw.  Stadsmuseum Gent.

Dankzij de beschrijving van een hofdame weten we vrij goed hoe de kamers van Isabella van Bourbon en de pasgeboren prinses eruitzagen.  De kamer van Isabella bevatte maar liefst twee ‘grote bedden’ omhangen met gordijnen van groen satijn. Een hemel van groene damast hing boven de twee bedden. Maria’s kamer lag pal naast die van haar moeder en ook hier stonden twee grote bedden. De wieg stond voor de haard. Zowel de bedden als de wieg waren overhangen met een hemel van (opnieuw) groen en paars damast. In de wieg lagen niet alleen kostbare lakens maar ook nog eens hermelijn, een prestigieuze en natuurlijk warme vacht (het was februari!) voor het vorstelijke kindje.

groene wieg
Kraambed en wieg bedekt met groene lakens. Bron: “The birth of St. Elizabeth of Thuringia”, uit de kerk van St. Agidius te Bardejov, Slowakijke, c. 1480-1500.

Dat de kleur groen voortdurend terugkomt in de aankleding van de babykamer is geen toeval. Volgens Michel Pastoureau stond groen in de late middeleeuwen niet alleen symbool voor de kindertijd en de jeugd maar ook voor de hoop, het geluk en het lot. Dat lot was niet alle middeleeuwse vorstinnen gunstig gezind. Zo beviel de echtgenote van Anton van Bourgondië, Elisabeth van Görlitz, op 2 juni 1410 van haar zoontje Willem in het Coudenbergpaleis (zie ook hier). Deze hertogszoon beschikte niet alleen over een grote ‘staatswieg’, maar ook over een meer alledaagse wieg die groen was geschilderd en versierd met gouden bloemen en de wapenschilden van het ouderlijk paar. Toch konden ook de schilderingen van Maria en twee engelen op de hemel niet voorkomen dat de jonge spruit 5,5 week later zou overlijden, ongetwijfeld in zijn dagelijkse wieg.

Het belang van gezonde kinderen binnen een adellijke (en met name een vorstelijke) familie kan moeilijk overschat worden. Alleen op deze manier kon de dynastie worden voortgezet en het patrimonium van de familie doorgegeven worden, het liefst natuurlijk aan een mannelijke nakomeling. Maria en Maximiliaan moeten dan ook verheugd zijn geweest dat hun eersteling een jongen was (Filips) die in 1478 het kraambed overleefde. En op 10 januari 1480 kwam daar nog een gezonde dochter bij, Margaretha, net als Maria zelf geboren in het Coudenbergpaleis.

Wieg van Filips de Schone
Wieg van Filips de Schone (af te leiden uit de wapenschilden), tegenwoordig bewaard in de Hallepoort te Brussel. Bron: zie hier

Was het daarom dat Maria in dat jaar rondom het kinderbedde in haar eigen vroegere kinderkamer een koperen hekwerk liet plaatsen, waarin acht pond koper was verwerkt? Als een museumstuk liet zij haar wieg inlijsten of liever gezegd inkapselen. Moest de wieg een bezienswaardigheid worden voor de hertogelijke gasten? Was het hekwerk bedoeld om ervoor te zorgen dat haar eigen jonge kinderen niet in haar oude wieg zouden klimmen, analoog aan ons hedendaagse traphekje? Of koesterde de hertogin op dat moment meer dan ooit haar gelukkige kinderjaren in Brussel en wilde zij dat vastleggen voor haar nageslacht?

Mary_of_burgundy_pocher
Maria van Bourgondie door Michael Pacher (toegeschreven), ca. 1480. Privécollectie Heinz Kisters, Kreuzlingen.

Haar vader Karel had graag een mannelijke troonopvolger gehad en met dat doel voor ogen was hij in 1468 voor de derde maal gehuwd met Margaretha van York. Dat huwelijk bleef echter kinderloos en daardoor werd Maria dus zijn enige erfgename. Haar wieg symboliseerde daarmee de Bourgondische erfenis die door haar huwelijk met Maximiliaan in handen viel van de Habsburgers.

 

 

Deze blogpost verscheen eerder op het blog Brabantica

Stadstaat Brabant luidt einde in van Nederland en België

Brabantica

De kogel is door de kerk. De burgemeesters van de vijf grootste steden van Noord-Brabant, Den Bosch, Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond, hebben besloten om samen met Antwerpen, Leuven, Diest, Tienen en Zoutleeuw de nieuwe Stadstaat Brabant te vormen. Het besluit hing al in de lucht, vooral na het referendum waarmee de inwoners van deze steden met een overweldigende meerderheid stemden voor samengaan met de steden aan de andere kant van de grens. Gewaarschuwd door minister Ollongren, kon de inmenging van Russische hackers via sociale media op het referendum tot een minimum worden beperkt. Zelfs het Forum voor Democratie en Geen Stijl, erkende referendumtijgers en fervente voorstanders van het voortbestaan van Nederland, konden het tij niet keren.

Directe aanleiding van het referendum was de weigering van het nieuwe Nederlandse kabinet om de steden te hulp te schieten met een bedrag van 150 miljoen om de drugscriminaliteit te bestrijden. ‘Criminelen houden…

View original post 742 woorden meer

Telefoonboek van Brabant

Brabantica

Mijn verbazing was groot toen ik begin augustus terugkeerde van vakantie en een nieuw telefoonboek op de deurmat vond. Ik had me niet gerealiseerd dat dat nog uitgegeven werd in de huidige tijd van mobiele telefonie, allerhande telecomaanbieders en natuurlijk het internet. Blijkbaar is er toch nog behoefte aan het fysiek kunnen opzoeken van de benodigde informatie.  Mij staat nog bij dat je ‘vroeger’ – we hebben het over de jaren tachtig en negentig – 008 kon bellen als je het nummer van iemand in bijvoorbeeld Groningen nodig had, terwijl je zelf in Noord-Brabant woonde. Het  telefoonboek wordt namelijk per regio uitgegeven omdat een landelijke uitgave simpelweg te dik zou zijn.

Pagina telefoonboek Breda Pagina uit het telefoonboek van 1906 voor Breda. Bron: Delpher Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Een alfabetisch gesorteerde lijst met namen, adressen en nummers is natuurlijk een ideale bron voor historici. Zij zouden er een moord voor plegen om dergelijke…

View original post 835 woorden meer

Claim de leeuw!

Regeringsleiders gebruiken graag de geschiedenis om claims te leggen op bepaalde gebieden of om hun machtspolitiek te legitimeren. Poetins expansiestreven in de voormalige Sovjet-republieken is hiervan een duidelijk voorbeeld. In de middeleeuwen werden dergelijke claims getoond via een simpel maar visueel zeer effectief teken: het wapenschild. Met een heraldisch symbool kon je namelijk meer doen dan je identificeren op het slagveld (‘ik hoor bij jou!’). Zo liet in 1340 de Engelse koning Edward III in zijn wapenschild naast de drie gouden leeuwen van Engeland de bekende Franse lelies opnemen. Hiermee wilde hij laten zien dat hij recht had op de Franse kroon en dat hij niet voor niets een paar jaar eerder een oorlog was begonnen om deze claim kracht bij te zetten. Die oorlog zou uiteindelijk meer dan honderd jaar zou duren (zie ook hier) en het resultaat is bekend: Frankrijk bleef voor de Fransen.

schermafbeelding-2017-02-19-om-15-21-42
Willem II van Holland heraldisch verbeeld als graaf van Holland (links) en graaf van Zeeland (rechts). Uit: Matthew Paris, Historia anglorum. Londen, British Library, ms. Royal MS 14 C VII f. 141v.

In de Nederlanden kwamen dergelijke heraldische claims ook voor. Het meest bekende voorbeeld is de adellijke familie Van Brederode. Sinds de dertiende eeuw voerden de heren van Brederode namelijk een rode leeuw op een gouden veld. En dat was toevallig ook het wapen van de graven van Holland…. De Brederodes ‘braken’ wel het wapen met een zogenoemde barensteel (een horizontale balk met drie hangers) om te laten zien dat zij afstamden van een zijtak van het huis van de Hollandse graven.

De leeuw is het dier dat het vaakst voorkomt in de heraldiek van de middeleeuwen. Ik schreef daar eerder over in deze blogpost. Dat is geen toeval. Het dier staat voor kracht, moed, trots en gerechtigheid en dat zijn allemaal eigenschappen waarmee vooral vorsten en edelen zich graag mee wilden associëren. Ook in de Nederlanden voerden de heersers van de meeste vorstendommen een leeuw: Vlaanderen, Brabant, Limburg, Henegouwen, Gelre, Zeeland en natuurlijk Holland. Soms was die leeuw gekleurd (rood, zwart, blauw of groen) dan weer voorzien van een metaal (goud of zilver). De graven van Holland voerden in ieder geval vanaf het einde van de twaalfde eeuw de rode leeuw op een gouden veld, dus eerder dan de heren van Brederode.

De heren van Brederode pasten wel voortdurend hun wapenschild aan, al naar gelang de politieke omstandigheden of vanwege een prestigieuze huwelijksalliantie. Zo deelde Reinoud I van Brederode (1336-1390) de Holllandse leeuw met de barensteel, met de rode leeuw van Valkenburg op een zilver veld, aangezien zijn moeder uit het geslacht van de heren van Valkenburg stamde. In het Wapenboek Beyeren  is dat goed te zien.

brederode-in-beyeren
De heer van Brederode (Reinoud I), geflankeerd door de drossaard van Henegouwen en de heer van Ligne in het Wapenboek Beyeren. De drie wapenschilden dragen een miniatuur banier, ten teken van het feit dat hier om baanderheren gaat, ridders die een eigen compagnie aanvoerden. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 21 (zie hier)

Tot en met Walraven II van Brederode (1462-1531) bleven de heren dit wapen voeren. In de vijftiende eeuw verwijderden ze echter de barensteel waardoor het volle wapen van Holland opeens zichtbaar werd. In de partijtwisten die het graafschap in die tijd teisterden, bevonden de Brederodes zich in het Hoekse kamp. De Hoeken betwistten actief de legitimiteit van de Bourgondische heersers als graven van Holland. Hertog Filips de Goede dacht in 1445 een slimme zet te doen door de aanvoerder van de Hoeken, Reinoud II van Brederode (1415-1473), op te nemen in de prestigieuze Orde van het Gulden Vlies.

Toen brak de heraldische strijd pas goed los. De Kabeljauwen, de gezworen tegenstanders van de Hoeken, drongen er bij de hertog op aan dat Reinoud II zijn wapen moest breken met een barensteel omdat hij immers afkomstig was uit een bastaardtak van de graven van Holland (zie ook hier). Volgens chroniqueur Jan van Leiden liet Filips het uitzoeken in ‘alle die oude scriften’ die te vinden waren in de abdij van Egmond en in de archieven in Den Haag. Conclusie: ‘doe vant men al tesamen gelogen’. Reinoud en zijn opvolgers mochten het ongedeelde wapen gewoon blijven voeren.

reinoud-ii-van-brederode
Wapenschild van Reinoud II van Brederode in het wapenboek van de ridders van het Gulden Vlies. Hier is goed te zien dat Reinoud het ongedeelde wapen van Holland voert, zonder barensteel. Dat de rode leeuw van Valkenburg hier bruin is geworden komt doordat de zilververf is geoxideerd (zie hier voor meer uitleg door Marjolijn Kruip). Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 76 E 10.

Thijs Porck heeft in dit artikel aangetoond dat Jan van Leiden in zijn kroniek, geschreven in opdracht van Reinouds echtgenote Yolanda van Lalaing, aan de hand van een vervalste genealogie wilde aantonen dat de heren van Brederode wel degelijk in een legitieme lijn afstamden van het Hollandse gravenhuis en verder nog van Troylus. Deze legendarische  stichter van Troje zou zelfs hetzelfde wapenschild als de heer van Brederode zou hebben gevoerd!

Maar er is meer. Van Leiden vermeldt niet dat Reinoud II zijn wapen helemaal  niet hoefde te breken omdat het immers al gebroken was met de Valkenburgse leeuwen. Hij had niet alleen de Trojaanse afstamming maar ook het verhaal van de Kabeljauwen  uit zijn duim gezogen. Dat werd in 1531 duidelijk toen Reinoud III van Brederode (1492-1556), een kleinzoon van Reinoud II, het waagde om op een toernooi in Gent en op de stadspoorten van Utrecht het volle wapen van de graven van Holland te tonen, terwijl dat natuurlijk toebehoorde aan Karel V.  Begin dat jaar was hij zijn overleden vader Walraven II opgevolgd en hij besloot toen blijkbaar om het wapen van Valkenburg te laten vervallen. Daardoor bleef het volle wapen van Holland over en dat was niet de bedoeling in de ogen van de toenmalige bewindhebbers. Mogelijk was Reinoud III geïnspireerd door de geschriften van Jan van Leiden want hij liet in die tijd juist een flink aantal kopieën van de Brederode-kroniek vervaardigen (zie hier).

brederode-toernooi-bodl_douce93_roll397-4_frame12
Gebedenboek van Yolanda van Lalaing, echtgenote van Reinoud II van Brederode en mogelijk opdrachtgeefster van de kroniek van de heren van Brederode door Jan van Leiden. Oxford, Bodleian Library, ms. Douce 93.

Toch vraag ik me af of Reinoud III echt de bedoeling heeft gehad om keizer Karel V te schofferen. Zijn grafelijke pretenties zouden in de Nederlanden van rond 1530 geen schijn van kans hebben gehad. Het was misschien eerder zijn bedoeling om als ‘the best of the rest’ te worden beschouwd. Hij wilde zich onderscheiden als edelman afkomstig uit een roemrijk adellijk geslacht met grafelijke wortels. Op deze manier plaatste hij zich boven andere edelen (Egmond, Croÿ, Wassenaar etc.) die op hun beurt bezig waren om zich te profileren aan het hof van Karel. Dat Brederode zich juist op een toernooi wilde bewijzen, toont aan dat zijn heraldische boodschap bedoeld was voor zijn standgenoten en natuurlijk voor de toeschouwers. Maar waarom liet de edelman ook op de Utrechtse stadspoort zijn wapenschild aanbrengen? Suggesties? Sowieso is het opmerkelijk dat een edelman blijkbaar zijn herkenningsteken kon aanbrengen op het symbool bij uitstek van stedelijke autonomie.

Karel V kon dit niet zomaar laten passeren en daagde de edelman voor het gerecht. Reinoud III kreeg een jaar tijd om zijn wapen weer aan te passen maar hij werd zeker niet met een doodvonnis bedreigd zoals latere historici wel hebben beweerd (zie hier). Dat betekent dat de soep zeker niet zo heet werd gegeten als zij werd opgediend. Op deze prent van  Cornelis Anthonisz. is duidelijk te zien dat Brederode gehoor gaf aan het vonnis. Hij wilde zijn positie als vooraanstaand edelman en hoveling, en als bezitter van talrijke heerlijkheden niet op het spel zetten voor een wapenschild. De confrontatie met de ‘echte’ leeuw was hem net een brug te ver.

rp-p-ob-39-795
Cornelis Anthonisz. Heren van Brederode, van Zyphridus tot en met Reinoud III (recht blad). Geheel rechts is Reinoud III van Brederode te zien met daarboven zijn wapenschild (de Hollandse leeuw, hier met barensteel) en daarnaast het wapenschild van zijn echtgenote. Amsterdam, Rijksmusem, RP-P-PB-39.795

Ridders op kamelen

In mijn vorige blogpost beschreef ik het bezoek van kroonprins Filips II aan Breda in september 1549. Hij was in gezelschap van de stadsheer Willem van Oranje en op de markt was hij getuige van een merkwaardig schouwspel:

‘Op het plein waar hij [Filips II] langskwam op weg naar het kasteel [van Breda], waren vele spelen ingericht waaronder een kameel bereden door zes bepantserde en gewapende kinderen met rode mutsen en ontblote zwaarden. Daarmee vochten ze tegen een verschrikkelijke reus en reuzin die dansten op het geluid van de zwaarden.’

Het was een mix van stedelijke en adellijke tradities die doorklonk in het hoogst merkwaardige tafereel. Het past dan ook heel goed in de traditie van spelen en tableaux vivants die sinds de veertiende eeuw werden opgevoerd tijdens vorstelijke bruiloften of intredes in de steden van de Nederlanden. Zo verschenen er in 1468 bij de bruiloft van Karel de Stoute en Margaretha van York (zie ook hier) een eenhoorn, een luipaard, leeuw, een olifant, een walvis en een dromedaris tijdens de feestelijkheden:

‘Voor dit banket, was een grote dromedaris gemaakt van ongeveer negen voet hoog, waarop een in goudbrokaat en zijde geklede moor zat die uit twee manden verschillende beesten en levende beschilderde vogels haalde die hij aan de dames gaf die bij het banket aanzaten.’

De hofhistoriograaf Olivier de la Marche voegt daar nog aan toe dat de dromedaris ‘zo goed gemaakt was dat het leek alsof hij leefde’. De tegenstelling tussen de dromedaris en de levende vogels, die beschilderd waren als speelgoed, wordt dus nog eens aangezet. De schrijver van dienst in 1549, Juan Cristobal Calvete de Estrella, neemt echter geen afstand van het tafereel en doet alsof het allemaal ‘echt’ is. Voor de schrijver (en de toeschouwers) was het ook niet van belang dat het kameel en de reuzen mechanische constructies waren. Ook wij weten stiekem wel dat de trucs van Hans Klok niet echt zijn, maar geloven graag in de illusie van echtheid.

schermafbeelding-2017-01-22-om-13-45-00
Olifant van Hendrik III. Uit: Matthew Paris, Chronica maiora, Corpus Christi College, Cambridge, Parker Ms. 16

Reuzen waren vertrouwde figuren in de imaginaire en literaire wereld van het hof, waarin ze overigens zeker niet altijd als slechteriken fungeren, maar vaak ook als helden. Deze reuzen kwamen echter uit de stedelijke Bredase traditie waar ze tot op de dag van vandaag een rol spelen in de lokale folklore (zie hier en hier). En exotische dieren als kamelen en dromedarissen waren zeker bekend in de vijftiende en zestiende eeuw. Leeuwen waren niet alleen een veel gebruikt heraldisch symbool maar ook een populair geschenk onder vorsten en edelen. De Engelse koning Hendrik III bezat in de dertiende eeuw al  een olifant – kadootje van de Franse koning, souvenir van de kruistocht – die een speciaal verblijf had in de Londense Tower. Maar een kameel in Breda rond 1550?

In de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen werden kamelen geïmporteerd uit Noord-Afrika en  gebruikt als pakdieren in Zuid-Europa. Caitlin Green toont in deze blogpost aan dat kamelen bovendien gebruikt werden om politieke tegenstanders te vernederen. Die moesten dan omgekeerd gezeten op het tweebultige dier een rondje rijden door de stad waarbij ze allerlei pesterijen en beledigingen van het toegestroomde  volk moesten ondergaan. Het was een praktijk die tot in het twaalfde-eeuwse Rome en Byzantium werd toegepast.

schermafbeelding-2017-01-22-om-13-41-53
Kamelen als last- en rijdieren. Afbeelding uit de  Tours Pentateuch (7de eeuw!), Bibliothèque Nationale de France, Ms. nouv. acq. lat. 2334 f. 69.

Wat Filips II en Willem van Oranje in 1549 precies zagen en hoe zij het tafereel interpreteerden, blijft voer voor  speculatie. In een recent boek probeert de kunsthistorica Christina Normore greep te krijgen op dit type voorstellingen, ook al beperkt zij zich tot de vijftiende eeuw. Zij legt vooral de nadruk op de (schijnbare) tegenstellingen en de manier waarop de toeschouwers ook onderdeel werden van de voorstelling. Zo staan in het Bredase tafereel de kleine kinderen (een verwijzing naar de vier heemskinderen?) tegenover reuzen die zij met gemak in bedwang houden. De ridderlijke slagkracht van de kinderen is blijkbaar genoeg om de verschrikkelijke reuzen te laten dansen. Het feestelijke dansen staat dan weer in contrast met het ‘verschrikkelijke’ karakter van de reuzen.

schermafbeelding-2017-01-25-om-00-07-19
Het ros Beiaard met de vier heemskinderen.Miniatuur uit het begin van de veertiende eeuw. Parijs, BnF, ms. fr. 766 f. 93

Ook al waren reuzen en kamelen bekend bij het publiek, het bleven natuurlijk wel vreemde figuren. Het is niet alleen de tegenstelling beschaafd/wild die hier wordt neergezet, maar ook de vertrouwde ridderlijke omgeving tegenover de relatief onbekende en exotische wereld van het kameel en de reuzen. Het blijft gissen naar de band van de stad Breda met de reuzen. De boodschap van de edelman aan de vorst was mogelijk: ‘Alles onder controle’. Filips kon rekenen op de militaire bijstand van de adel in de Nederlanden. Toen nog wel.

Heb je andere suggesties? Stuur een reactie!

Naschrift:

Ik kreeg inmiddels al diverse suggesties en doorverwijzingen (zie hier). Dank! Hierdoor kwam ik  op het spoor van de Bredase rederijkerskamers Vreugdedal en de Oranjeboom. Zij ontvingen een financiële vergoeding voor hun bijdrage ‘in de triumphe van den prince van Spaengien gedaen’ (zie hier). De kameel, de reuzen en de vier heemskinderen werden ook vaak gebruikt tijdens de jaarlijkse ommegang die ter ere van het reliek van het Heilige Kruis werd gehouden (zie hier en hier). Men putte voor het tafereel in september 1549 dus inderdaad uit de lokale traditie waarin de rederijkers een actieve rol speelden.

 

Willem van Oranje als toernooiridder

Historici raken niet uitgepraat over Willem van Oranje. Onlangs verscheen er weer een nieuw boek over de goede man waarin het beeld van de idealistische vrijheidsstrijder zou worden bijgesteld. Doorgaans staat in deze publicaties ‘Willem de staatsman’ centraal. We komen minder te weten over ‘Willem de edelman’ die zich in de hoogste kringen begaf. Voordat hij gebrouilleerd raakte met de Spaanse koning deed hij gewoon alles wat van iemand met een dergelijke status werd verwacht.

Zo bezocht (toen nog) kroonprins Filips II op 21 september 1549 Breda in het kader van zijn rondreis door de Nederlanden. Stadsheer Willem van Oranje, pas zestien jaar oud, verwelkomde de prins en zijn gevolg hartelijk. Calvete de Estrella, hoveling en geschiedschrijver van Filips II, beschrijft het bezoek als volgt:

‘Op het plein waar hij [Filips] langskwam op weg naar het kasteel [van Breda], waren vele spelen ingericht waaronder een kameel bereden door zes bepantserde en gewapende kinderen met rode mutsen en ontblote zwaarden waarmee ze tegen een verschrikkelijke reus en reuzin vochten, die dansten op het geluid van de zwaarden. Hoewel er geen triomfbogen of tekstborden waren opgesteld, werden er wel veel vuren ontstoken, zowel op het plein als in de straten.’

kasteel-van-breda
Kasteel van Breda rond 1600. Bron: klik hier

Calvete de Estrella had grote bewondering voor het kasteel van Breda dat maar liefst vijf slotgrachten telde en een arsenaal ‘met veel en zeer goede artillerie’. De schrijver zag bovendien direct de Spaanse link van de Nassaus op de kasteelmuren; hij herkende namelijk het wapenschild van doña Mencía de Mendoza, de echtgenote van Willems oom en voorganger als heer van Breda, Hendrik van Nassau. In de avond was er een groot feest op het kasteel, terwijl het vorstelijk gezelschap de volgende dag de mis bijwoonde in de Grote Kerk en het grafmonument van de Nassaus bezocht.

praalgraf Jan IV en Engelbrecht van Nassau
Praalgraaf van Jan IV en Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk van Breda

De week ervoor was Filips II nog in Antwerpen waar verschillende toernooien werden georganiseerd. Ook de piepjonge Willem van Oranje deed mee aan het toernooi te voet op 14 september dat plaatsvond op de Grote Markt. Hij werd bijgestaan door een ‘padrino’, de ambassadeur van de Johanniterorde Pedro de Felices. Het ging er namelijk niet zachtzinnig aan toe. In totaal deden er 22 ridders mee, veertien Spanjaarden en acht uit de Nederlanden. Zij vochten in teams van vier of zes ridders met de piek, de lans, de werpspeer en het zwaard. Voor iedere categorie was er een prijswinnaar. Willem excelleerde blijkbaar niet want Filips van Sint Aldegonde won de prijs voor de beste zwaardvechter terwijl de overige prijzen aan Spaanse edellieden toevielen. Ook al had de kroonprins deelgenomen aan de meeste toernooien die tijdens zijn rondreis werden georganiseerd, dit keer keek hij van een veilige afstand toe samen met zijn vader Karel V en de rest van de keizerlijke familie.

beloeil evere 1549
Toernooi in het open veld bij Evere in 1549 door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel

Het was bijzonder dat zowel edellieden uit de Nederlanden als van het Iberisch Schiereiland deelnamen aan die toernooien. Dat betekent dat al de Spaanse edelen hun speciale toernooi-uitrusting hadden meegenomen op de lange reis die zij hadden gemaakt in het kielzog van Filips II. En  blijkbaar konden zij zonder al te veel moeite in het strijdperk treden tegen hun Nederlandse standgenoten. Gedurende hun opvoeding hadden zij allemaal een uitgebreide militaire training gehad die in zekere zin universeel was voor de Europese adel. Het spel met de zes als ridders uitgedoste kinderen in Breda verwijst naar deze gemeenschappelijke achtergrond en was dan ook zeker herkenbaar voor de kroonprins. Die speelde al op jonge leeftijd met speelgoedridders en kende complete passages van het beroemde epos Cantar de mio Cid uit zijn hoofd.

schermafbeelding-2017-01-20-om-00-03-22
Toernooi te Antwerpen in aanwezigheid van Filips de Schone, ca. 1496. Valenciennes, Musée des Beaux Arts, O.A. 87. 19

De toernooien tijdens de reis van Filips II waren er in eerste instantie natuurlijk ter vermaak, niet alleen van de hovelingen maar ook van de stadsbewoners die in groten getale kwamen kijken naar hun toekomstige vorst. Tegelijkertijd moesten de toernooien de integratie van de adel uit het immense Habsburgse Rijk bevorderen. Filips II had net voor de reis naar de Nederlanden een compleet nieuwe hofhouding gekregen. En in die hofhouding moesten edelen van verschillende komaf intensief met elkaar samenwerken, net als in het leger. Juist  een toernooi, waar men niet alleen tegen maar ook met elkaar vocht, kon de teambuilding onder de adel versterken. En tijdens de afterparties, kreeg de verbroedering nog een extra impuls door samen te drinken en te dansen. Dit samenzijn leidde er echter niet toe dat Willem van Oranje of zijn adellijke leeftijdsgenoten in het huwelijk traden met Spaanse schonen. Daarvoor was de sociale, culturele en geografische kloof net iets te groot.

De nieuwe mens?

Een koopje! Dat moet de Vlaamse ondernemer Fernand Huts gedacht hebben toen hij in januari 2015 op een veiling van Freeman’s voor 11.250 dollar een schilderij kocht met daarop de Brusselaar Wouter van der Noot (†1499), zijn echtgenote Digna van Grimbergen (†1469) en hun kinderen, allen geknield in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus. Het betreft een kopie van een schilderij dat oorspronkelijk in de kapel van O.L.V. Visitatie hing van de kerk van het karmelietenklooster te Brussel. De gouden gloed die Van der Noot en zijn zoons uitstralen moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben gehad op de Antwerpse havenbaron.

van der noot aanbidding
Wouter van der Noot, zijn echtgenote Digna van Grimbergen en hun kinderen in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus op schoot. Phoebus collection. Foto: Freeman’s.

Huts is een fervent kunstverzamelaar en –handelaar; volgens Wikipedia verkocht hij in 2014 het schilderij de Narrenhandel van Frans Verbeeck de Oude voor meer dan 3 miljoen euro. Hij investeerde bijna het volledige bedrag in april van 2016 om het portret van de Delftenaar Joost Aemszoon van der Burch (†1570), geschilderd door Jan Cornelisz. Vermeyen, aan te schaffen op een veiling van Old Masters bij Christie’s. Dat was net op tijd om het schilderij een prominente plaats te geven op de tentoonstelling Voor God en Geld. Gouden tijd van de Zuidelijke Nederlanden die momenteel loopt in het Gentse karmelietenklooster.

Van der Burch
Jan Cornelisz. Vermeyen, Portret van Joost Aemszoon van der Burch, 1541. Phoebus collection. Foto: Christie’s.

Waarom neemt deze Delftenaar zo’n centrale plaats in op een tentoonstelling die over de Zuidelijke Nederlanden gaat? Huts vereenzelvigt zich in zulke mate met Van der Burch dat hij zijn hoofd heeft laten fotoshoppen in het schilderij voor de cover van een tijdschrift ter promotie van de tentoonstelling. In de tentoonstellingscatalogus (p. 309) beweert de magnaat dat Van der Burch de belichaming is van ‘de nieuwe mens’ die rond 1500 opstond in de Zuidelijke Nederlanden, en dan met name in Antwerpen, en bevrijd van de ketenen van het geloof en zonder betuttelende overheid kon gaan ondernemen, innoveren en geld verdienen.

Maar wie was die Joost van der Burch eigenlijk? Hij staat dan wel op het omslag van de tentoonstellingscatalogus maar de informatie hierin over de man is zeer summier en zonder verdere bronverwijzingen. Mogelijk ligt dat aan de nogal opmerkelijke manier waarop deze catalogus tot stand kwam: Huts schreef zelf de helft van de catalogus, terwijl de conservator van de tentoonstelling de andere helft voor haar rekening nam. De auteurs hebben de diverse kruisverbanden tussen Van der Burch en andere objecten in de tentoonstelling echter niet opgemerkt.

Van der Burch was afkomstig uit een Delftse brouwersfamilie. Hij studeerde te Orléans, een gerenommeerde rechtenuniversiteit in de late middeleeuwen. De Delftenaar was blijkbaar een goed jurist want Karel V benoemde hem in 1522 tot lid van de Raad van Brabant, het hoogste rechtscollege van het toenmalige hertogdom. Dat ambt, dat hij tot zijn dood in 1570 (!) bekleedde, staat niet voor niets prominent gegraveerd in de lijst van het schilderij.

Van der Burchs levensloop vertoont grote overeenkomsten met de boven vermelde Wouter  van der Noot. Deze Brusselaar was eveneens afkomstig uit een belangrijke familie van stadsbestuurders, en was ook lid van de Raad van Brabant, te weten van 1477 tot 1499 toen hij zijn ambt overdeed aan zijn zoon Jeroen. Jeroen van der Noot was net als Van der Burch een alumnus van Orléans en schopte het in 1515 tot kanselier, hoofd van de Raad, waardoor hij in feite baas was van Van der Burch bij diens benoeming tot raadslid in 1522.

Zo nieuw was Van der Burch dus niet. Vele leden van burgerlijke en ook adellijke geslachten gingen in de vijftiende eeuw (rechten) studeren om zo betere kansen te creëren op een loopbaan binnen het uitdijende staatsapparaat. Dergelijke lieden zagen er niet tegenop om veel te reizen en voor lange tijd een andere domicilie te zoeken, zolang het maar bijdroeg aan hun stijging op de maatschappelijke ladder.

Wel is er een opvallend verschil in de manier waarop Van der Noot en Van der Burch zich lieten afbeelden. Van der Noot en zijn zoons tonen wel een nederige houding maar trekken door hun ridderlijke uitdossing en hun opvallende heraldische herkenningsteken (vijf zwarte Jacobsschelpen in de vorm van een kruis op een gouden veld) meer aandacht dan het object van hun devotie. Van der Noot was in 1454 door Filips de Goede tot ridder geslagen en het is niet voor niets dat de omgorde zwaarden, de helm en de sporen met veel blingbling getoond worden.

Het portret van Van der Burch was waarschijnlijk niet bedoeld voor een religieuze setting. Ik weet niet of de Delftenaar geridderd was maar hij laat zich er zeker niet op voorstaan. Dat was in de zestiende eeuw ook minder noodzakelijk. Zijn gezaghebbende blik, zijn zwarte fluwelen met bont gevoerde toga, de baret en de attributen (handschoenen en een (proces?)rol) spreken boekdelen over zijn status. De acht wapenschilden van zijn overgrootouders moeten de toeschouwer wijzen op een voornaam voorgeslacht. Toch lieten topambtenaren die niet konden bogen op een adellijke of ridderlijke status zich in de vijftiende eeuw ook al op een dergelijke manier afbeelden. Ook in dit opzicht is Van der Burch dus geen trendsetter.

Portrait-of-barthelemy-alatruye-1853
Portret van de rekenmeester Bartholomeus à la Truye, actief in de Rekenkamer van Holland en Zeeland 1432-1446. Foto: wikimedia

Moet u dan wel afreizen naar Gent? Er is zeker veel kritiek te leveren niet alleen op de manier waarop Huts kunst gebruikt om zichzelf te positioneren en zijn gedachtegoed te ventileren, maar ook op de manier waarop de werken zijn tentoongesteld (zie hier en hier). Maar kijk en oordeel zelf want er zijn vele topstukken te zien die straks weer achter de muren van Huts’ Phoebus Foundation verdwijnen. Wat mij betreft waren de hoogtepunten echter niet afkomstig uit zijn privé-collectie maar kwamen ze van elders: het gigantische hoofd van de reus Antigoon (MAS Antwerpen) en de verbluffende kalenderwijzerplaat (M Leuven) met daarop vele fascinerende details, inclusief een steekspel.

kalenderwijzerplaat Leuven2
Kalenderwijzerplaat, ca. 1500. Museum M, Leuven. Foto: erfgoedcel Leuven

 

 

antigoon
Pieter Coecke van Aelst, Hoofd van Antigoon, ca. 1534. Foto: MAS Antwerpen, wikipedia

 

 

Jeroen Bosch opnieuw berekend

Bosch is uitverkocht! Gelukkig ben ik al geweest (zie hier). Maar voor de thuisblijvers (en de liefhebbers) nog eenmaal aandacht voor de meesterschilder.

‘Aan Jeronnimus van Aeken, gezegd Bosch, schilder verblijvende te ’s-Hertogenbosch, het bedrag van 36 pond als lening en betaling voor wat we hem schuldig zijn en zouden kunnen zijn vanwege een groot schilderij (tableau de paincture), van negen bij elf voet waarop het Laatste Oordeel (le jugement de Dieu) moet staan, te weten het paradijs en de hel, dat onze genadige heer [Filips de Schone] hem heeft bevolen om te maken voor zijn adellijke plezier (très noble plaisir).’

Wat een sensatie: een opdracht van Filips de Schone voor een schilderij van Jeroen Bosch! Zoiets kom je niet iedere dag tegen. Mijn handen trilden even bij het intikken van deze rekeningpost uit september 1504 op mijn laptop. Ik was een jaar of tien geleden op zoek naar iets anders (schenkingen van gebrandschilderde glazen), dus dit was een onverwacht kadootje. Vervolgens besefte ik: dat heeft iemand anders vast al eens eerder gezien. En dat was ook zo (zie hier en hier).

Filips de Schone
Filips de Schone, anoniem portret uit ca. 1500. Amsterdam, Rijksmuseum, SK-A-2854.

Het is niet verwonderlijk dat kunst- en literatuurhistorici in de laatste decennia de middeleeuwse rekening ontdekt hebben als een onuitputtelijke bron voor precieze gegevens over makers, opdrachtgevers en objecten. Het heerlijke van rekeningen is namelijk dat ze beschrijvend en tegelijkertijd exact zijn: we hebben een datum, de naam van de schilder, de rudimentaire iconografie van het schilderij, de maten, en, niet onbelangrijk, de prijs.

Waarom Jheronimus?

Jeroen van Aken liet zich liever Bosch noemen naar de stad waar hij naam had gemaakt als schilder. Kunsthistorici blijven hem Jheronimus noemen en deze voornaam is ook prominent aanwezig op de recente tentoonstelling over de schilder. Waarom? Omdat hij op deze manier zijn schilderijen signeerde en omdat hij zo voorkomt in verschillende archivalia, ook in de bovengenoemde rekeningpost.

bosch naam
Ondertekening van De Hooiwagen van Jeroen Bosch. Madrid, Museo del Prado

Ik vind dit niet een hele overtuigende argumentatie. De doopnaam van Filips de Schone was ongetwijfeld Philippus en hij ondertekende documenten ook wel eens met Philippe. Toch normaliseren wij zijn naam naar Filips, zoals met de meeste vorsten en edelen uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Waarom is men dan huiverig voor het normaliseren van namen van schilders? Bovendien, Dieric Bouts en magistro Rogerio zijn toch ook gewoon Dirk Bouts en Rogier van der Weyden? Ik pleit er daarom voor om de man voortaan gewoon Jeroen Bosch te noemen.

Breedbeeld

Ook de afmetingen worden nauwkeurig aangegeven in de rekeningpost. Mogelijk werd de aanbetaling per vierkante centimeter berekend? Een voet was volgens deze onvolprezen site van het Meertens Instituut, in ’s-Hertogenbosch 28,7 cm. Dat maakt dus een schilderij van formaat van ca. 2,60 m x 3,15 m. Volgens Bosch kenner Jos Koldeweij (in de catalogus van de Bosch tentoonstelling uit 2001 in Boijmans van Beuningen) kan geen bestaand schilderij met dit Laatste Oordeel geïdentificeerd worden. Toch sluit hij niet uit dat het gaat om het Laatste Oordeel dat nu in Wenen wordt bewaard, overigens niet te zien op de tentoonstelling.

bosch laatste oordeel
Jeroen Bosch, Laatste Oordeel, ca. 1504-1508. Wenen, Gemäldegalerie (zie hier).

Dat schilderij is in ieder geval kleiner dan het reuzeformaat waarvoor Jeroen in 1504 de opdracht kreeg. Mogelijk heeft hij uiteindelijk een kleiner schilderij gemaakt? Of is het verloren gegaan? Die kans is best groot. Er zijn nog maar 24 schilderijen die tegenwoordig aan Jeroen Bosch worden toegeschreven terwijl hij er tijdens zijn lange leven (ca. 1450-1516) toch meer gemaakt moet hebben.

Topstuk voor een schijntje?

Om een idee te krijgen van de hoogte van het bedrag, moet de prijs vergeleken worden met bedragen die de vorst voor andere zaken betaalde rond 1500. Zo schonk Filips de Schone aan zijn zuster Margareta van Oostenrijk en aan zijn echtgenote Johanna van Castilië beiden een gouden ketting als nieuwjaarsgeschenk bij de jaarwisseling van 1496/1497, ter waarde van respectievelijk 263 en 230 pond. Dat is bijna zeven keer zoveel dan het voorschot dat onze Jeroen kreeg. De ambachtelijke waarde van het Laatste Oordeel lag eerder in de buurt van een ‘gemiddeld’ gebrandschilderd glas. Filips de Schone gaf bijvoorbeeld in 1505 hetzelfde bedrag van 36 pond voor de installatie van een glasraam in het Sint-Nicolaasgasthuis te Den Haag. Een meester metselaar moest voor deze som geld nog altijd 144 dagen werken. Met andere woorden: het bedrag vertegenwoordigt bijna een salaris van een half jaar van een gemiddelde ambachtsman.

Een schilderij voor een stadsambtenaar

Er is niet zoveel bekend over de opdrachtgevers van Jeroen Bosch. Maar Filips de Schone,  heerser over vele vorstendommen in de Nederlanden rond 1500, was geen onbekende van de schilder. Ook Filips’ kleinzoon en naamgenoot Filips II was een groot fan van de Bosschenaar, getuige de flinke collectie die zich tegenwoordig in het Prado en El Escorial bevinden. Maar verder weten we eigenlijk niet veel over de opdrachtgevers.

bosch ecce homo (2)
Werkplaats Jeroen Bosch, Ecce Homo, zijluik, ca. 1496-1500. Boston, Museum of Fine Arts.

Op de recente tentoonstelling is het schilderij ‘Ecce homo’ uit de werkplaats van Bosch te zien waarop de opdrachtgevers staan afgebeeld op de zijluiken. Op allerlei manieren droeg het schilderij bij aan het zielenheil van de schenkers. Daarom moesten deze weldoeners wel duidelijk herkenbaar zijn voor het publiek. Stadssecretaris Peter van Os, die een zeer boeiende stadskroniek naliet, is te herkennen aan het ‘sprekende’ wapenschild (met een os) en aan zijn naamgever, de apostel en sleutelbewaarder Petrus, die achter hem staat. Hij bestelde het stuk ter memorie van zijn overleden vrouw Henrickxen Langel en hun overleden baby, in doeken gewikkeld ook afgebeeld op het schilderij. Tegen zo’n beeldende voorstelling is natuurlijk geen rekening opgewassen.

bosch ecce homo (3)
Werkplaats Jeroen Bosch, Ecce Homo, zijluik, ca. 1496-1500. Boston, Museum of Fine Arts.