De wieg van de macht

Toen Willem-Alexander zijn moeder Beatrix opvolgde in 2013, werd het ‘werkpaleis’ Noordeinde grondig aangepakt. Ook het toekomstige woonvertrek van de koninklijke familie, Huis Ten Bosch, moest worden gerenoveerd. En oh ja, als we dan toch bezig zijn: opdat Willem-Alexander tijdens de verbouwingswerken zijn functie zou kunnen uitoefenen, moest er een tijdelijk paviljoen van 245 m2 aangelegd worden in de tuin van de Eikenhorst bij Wassenaar (overigens niet te zien op google maps). Totale kosten: 127 miljoen euro. Maar dan heb je ook wat: ons staatshoofd kan voor de dag komen met niet één of twee, maar met maar liefst drie paleizen – het paleis op de Dam kreeg al tijdens de regering van Beatrix een welverdiende opknapbeurt. Net zoals gewone stervelingen, die hun nieuw gekochte huizen vaak naar hun eigen smaak verbouwen en aanpassen – en er niet voor terugdeinzen om bijvoorbeeld de gloednieuwe keuken te slopen omdat ‘de kleur niet beviel’ – willen de vorsten van vandaag graag de residenties van hun voorganger aanpassen aan hun eigen wensen.

Dat was in de middeleeuwen niet anders. In 1430 werd de Bourgondische hertog Filips de Goede ook nog eens hertog van Brabant. Hij besloot al snel het belangrijkste paleis van de Brabantse hertogen – op de Coudenberg te Brussel – grondig aan te pakken zodat hij en zijn hofhouding niet alleen over meer ruimte konden beschikken, maar er ook een passende ruimte was om gasten te ontvangen en feest te vieren. Daarom werd er een nieuwe vleugel aangebouwd, pal op de oude stadsmuur van Brussel, waarin de nieuwe woonvertrekken kwamen. En in de jaren vijftig verrees het pronkstuk: de nieuwe grote zaal van het paleis, waarvan nu nog slechts de fundamenten te bewonderen zijn. De zaal werd grotendeels gebouwd op kosten van het Brusselse stadsbestuur, dat vanuit economisch oogpunt graag wilde dat de hertog vaker in de stad verbleef.

Coudenberg
“Zicht op het Coudenbergpaleis”, Anoniem (17e eeuw). Bron: Museum van de Stad Brussel – Broodhuis, K-1921-1.

Het Coudenbergpaleis werd al snel een favoriete residentie van de Bourgondische hertogen en van de hertoginnen die er verschillende kinderen baarden. Zo zag Maria van Bourgondië, dochter van Karel de Stoute en Isabella van Bourbon, in het Brusselse paleis het licht op 13 februari 1457. Josse Brunink, een ervaren chirurg, stond Isabella bij tijdens de bevalling en in de maanden daarna. Dat was niet voor niets; Karels eerste echtgenote overleed eerder in 1446, niet in het kraambed maar de kroonprins wilde er zeker van zijn dat zijn nieuwe vrouw (en zijn mogelijke troonopvolger natuurlijk) niets zou overkomen.

Isabela van bourbon
Isabella van Bourbon en Karel de Stoute. Anoniem, 15e eeuw.  Stadsmuseum Gent.

Dankzij de beschrijving van een hofdame weten we vrij goed hoe de kamers van Isabella van Bourbon en de pasgeboren prinses eruitzagen.  De kamer van Isabella bevatte maar liefst twee ‘grote bedden’ omhangen met gordijnen van groen satijn. Een hemel van groene damast hing boven de twee bedden. Maria’s kamer lag pal naast die van haar moeder en ook hier stonden twee grote bedden. De wieg stond voor de haard. Zowel de bedden als de wieg waren overhangen met een hemel van (opnieuw) groen en paars damast. In de wieg lagen niet alleen kostbare lakens maar ook nog eens hermelijn, een prestigieuze en natuurlijk warme vacht (het was februari!) voor het vorstelijke kindje.

groene wieg
Kraambed en wieg bedekt met groene lakens. Bron: “The birth of St. Elizabeth of Thuringia”, uit de kerk van St. Agidius te Bardejov, Slowakijke, c. 1480-1500.

Dat de kleur groen voortdurend terugkomt in de aankleding van de babykamer is geen toeval. Volgens Michel Pastoureau stond groen in de late middeleeuwen niet alleen symbool voor de kindertijd en de jeugd maar ook voor de hoop, het geluk en het lot. Dat lot was niet alle middeleeuwse vorstinnen gunstig gezind. Zo beviel de echtgenote van Anton van Bourgondië, Elisabeth van Görlitz, op 2 juni 1410 van haar zoontje Willem in het Coudenbergpaleis (zie ook hier). Deze hertogszoon beschikte niet alleen over een grote ‘staatswieg’, maar ook over een meer alledaagse wieg die groen was geschilderd en versierd met gouden bloemen en de wapenschilden van het ouderlijk paar. Toch konden ook de schilderingen van Maria en twee engelen op de hemel niet voorkomen dat de jonge spruit 5,5 week later zou overlijden, ongetwijfeld in zijn dagelijkse wieg.

Het belang van gezonde kinderen binnen een adellijke (en met name een vorstelijke) familie kan moeilijk overschat worden. Alleen op deze manier kon de dynastie worden voortgezet en het patrimonium van de familie doorgegeven worden, het liefst natuurlijk aan een mannelijke nakomeling. Maria en Maximiliaan moeten dan ook verheugd zijn geweest dat hun eersteling een jongen was (Filips) die in 1478 het kraambed overleefde. En op 10 januari 1480 kwam daar nog een gezonde dochter bij, Margaretha, net als Maria zelf geboren in het Coudenbergpaleis.

Wieg van Filips de Schone
Wieg van Filips de Schone (af te leiden uit de wapenschilden), tegenwoordig bewaard in de Hallepoort te Brussel. Bron: zie hier

Was het daarom dat Maria in dat jaar rondom het kinderbedde in haar eigen vroegere kinderkamer een koperen hekwerk liet plaatsen, waarin acht pond koper was verwerkt? Als een museumstuk liet zij haar wieg inlijsten of liever gezegd inkapselen. Moest de wieg een bezienswaardigheid worden voor de hertogelijke gasten? Was het hekwerk bedoeld om ervoor te zorgen dat haar eigen jonge kinderen niet in haar oude wieg zouden klimmen, analoog aan ons hedendaagse traphekje? Of koesterde de hertogin op dat moment meer dan ooit haar gelukkige kinderjaren in Brussel en wilde zij dat vastleggen voor haar nageslacht?

Mary_of_burgundy_pocher
Maria van Bourgondie door Michael Pacher (toegeschreven), ca. 1480. Privécollectie Heinz Kisters, Kreuzlingen.

Haar vader Karel had graag een mannelijke troonopvolger gehad en met dat doel voor ogen was hij in 1468 voor de derde maal gehuwd met Margaretha van York. Dat huwelijk bleef echter kinderloos en daardoor werd Maria dus zijn enige erfgename. Haar wieg symboliseerde daarmee de Bourgondische erfenis die door haar huwelijk met Maximiliaan in handen viel van de Habsburgers.

 

 

Deze blogpost verscheen eerder op het blog Brabantica

De nieuwe mens?

Een koopje! Dat moet de Vlaamse ondernemer Fernand Huts gedacht hebben toen hij in januari 2015 op een veiling van Freeman’s voor 11.250 dollar een schilderij kocht met daarop de Brusselaar Wouter van der Noot (†1499), zijn echtgenote Digna van Grimbergen (†1469) en hun kinderen, allen geknield in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus. Het betreft een kopie van een schilderij dat oorspronkelijk in de kapel van O.L.V. Visitatie hing van de kerk van het karmelietenklooster te Brussel. De gouden gloed die Van der Noot en zijn zoons uitstralen moet een onweerstaanbare aantrekkingskracht hebben gehad op de Antwerpse havenbaron.

van der noot aanbidding
Wouter van der Noot, zijn echtgenote Digna van Grimbergen en hun kinderen in aanbidding voor Maria met het kindje Jezus op schoot. Phoebus collection. Foto: Freeman’s.

Huts is een fervent kunstverzamelaar en –handelaar; volgens Wikipedia verkocht hij in 2014 het schilderij de Narrenhandel van Frans Verbeeck de Oude voor meer dan 3 miljoen euro. Hij investeerde bijna het volledige bedrag in april van 2016 om het portret van de Delftenaar Joost Aemszoon van der Burch (†1570), geschilderd door Jan Cornelisz. Vermeyen, aan te schaffen op een veiling van Old Masters bij Christie’s. Dat was net op tijd om het schilderij een prominente plaats te geven op de tentoonstelling Voor God en Geld. Gouden tijd van de Zuidelijke Nederlanden die momenteel loopt in het Gentse karmelietenklooster.

Van der Burch
Jan Cornelisz. Vermeyen, Portret van Joost Aemszoon van der Burch, 1541. Phoebus collection. Foto: Christie’s.

Waarom neemt deze Delftenaar zo’n centrale plaats in op een tentoonstelling die over de Zuidelijke Nederlanden gaat? Huts vereenzelvigt zich in zulke mate met Van der Burch dat hij zijn hoofd heeft laten fotoshoppen in het schilderij voor de cover van een tijdschrift ter promotie van de tentoonstelling. In de tentoonstellingscatalogus (p. 309) beweert de magnaat dat Van der Burch de belichaming is van ‘de nieuwe mens’ die rond 1500 opstond in de Zuidelijke Nederlanden, en dan met name in Antwerpen, en bevrijd van de ketenen van het geloof en zonder betuttelende overheid kon gaan ondernemen, innoveren en geld verdienen.

Maar wie was die Joost van der Burch eigenlijk? Hij staat dan wel op het omslag van de tentoonstellingscatalogus maar de informatie hierin over de man is zeer summier en zonder verdere bronverwijzingen. Mogelijk ligt dat aan de nogal opmerkelijke manier waarop deze catalogus tot stand kwam: Huts schreef zelf de helft van de catalogus, terwijl de conservator van de tentoonstelling de andere helft voor haar rekening nam. De auteurs hebben de diverse kruisverbanden tussen Van der Burch en andere objecten in de tentoonstelling echter niet opgemerkt.

Van der Burch was afkomstig uit een Delftse brouwersfamilie. Hij studeerde te Orléans, een gerenommeerde rechtenuniversiteit in de late middeleeuwen. De Delftenaar was blijkbaar een goed jurist want Karel V benoemde hem in 1522 tot lid van de Raad van Brabant, het hoogste rechtscollege van het toenmalige hertogdom. Dat ambt, dat hij tot zijn dood in 1570 (!) bekleedde, staat niet voor niets prominent gegraveerd in de lijst van het schilderij.

Van der Burchs levensloop vertoont grote overeenkomsten met de boven vermelde Wouter  van der Noot. Deze Brusselaar was eveneens afkomstig uit een belangrijke familie van stadsbestuurders, en was ook lid van de Raad van Brabant, te weten van 1477 tot 1499 toen hij zijn ambt overdeed aan zijn zoon Jeroen. Jeroen van der Noot was net als Van der Burch een alumnus van Orléans en schopte het in 1515 tot kanselier, hoofd van de Raad, waardoor hij in feite baas was van Van der Burch bij diens benoeming tot raadslid in 1522.

Zo nieuw was Van der Burch dus niet. Vele leden van burgerlijke en ook adellijke geslachten gingen in de vijftiende eeuw (rechten) studeren om zo betere kansen te creëren op een loopbaan binnen het uitdijende staatsapparaat. Dergelijke lieden zagen er niet tegenop om veel te reizen en voor lange tijd een andere domicilie te zoeken, zolang het maar bijdroeg aan hun stijging op de maatschappelijke ladder.

Wel is er een opvallend verschil in de manier waarop Van der Noot en Van der Burch zich lieten afbeelden. Van der Noot en zijn zoons tonen wel een nederige houding maar trekken door hun ridderlijke uitdossing en hun opvallende heraldische herkenningsteken (vijf zwarte Jacobsschelpen in de vorm van een kruis op een gouden veld) meer aandacht dan het object van hun devotie. Van der Noot was in 1454 door Filips de Goede tot ridder geslagen en het is niet voor niets dat de omgorde zwaarden, de helm en de sporen met veel blingbling getoond worden.

Het portret van Van der Burch was waarschijnlijk niet bedoeld voor een religieuze setting. Ik weet niet of de Delftenaar geridderd was maar hij laat zich er zeker niet op voorstaan. Dat was in de zestiende eeuw ook minder noodzakelijk. Zijn gezaghebbende blik, zijn zwarte fluwelen met bont gevoerde toga, de baret en de attributen (handschoenen en een (proces?)rol) spreken boekdelen over zijn status. De acht wapenschilden van zijn overgrootouders moeten de toeschouwer wijzen op een voornaam voorgeslacht. Toch lieten topambtenaren die niet konden bogen op een adellijke of ridderlijke status zich in de vijftiende eeuw ook al op een dergelijke manier afbeelden. Ook in dit opzicht is Van der Burch dus geen trendsetter.

Portrait-of-barthelemy-alatruye-1853
Portret van de rekenmeester Bartholomeus à la Truye, actief in de Rekenkamer van Holland en Zeeland 1432-1446. Foto: wikimedia

Moet u dan wel afreizen naar Gent? Er is zeker veel kritiek te leveren niet alleen op de manier waarop Huts kunst gebruikt om zichzelf te positioneren en zijn gedachtegoed te ventileren, maar ook op de manier waarop de werken zijn tentoongesteld (zie hier en hier). Maar kijk en oordeel zelf want er zijn vele topstukken te zien die straks weer achter de muren van Huts’ Phoebus Foundation verdwijnen. Wat mij betreft waren de hoogtepunten echter niet afkomstig uit zijn privé-collectie maar kwamen ze van elders: het gigantische hoofd van de reus Antigoon (MAS Antwerpen) en de verbluffende kalenderwijzerplaat (M Leuven) met daarop vele fascinerende details, inclusief een steekspel.

kalenderwijzerplaat Leuven2
Kalenderwijzerplaat, ca. 1500. Museum M, Leuven. Foto: erfgoedcel Leuven

 

 

antigoon
Pieter Coecke van Aelst, Hoofd van Antigoon, ca. 1534. Foto: MAS Antwerpen, wikipedia

 

 

Toernooiveld

Het Tournooiveld is een opmerkelijke straat in het centrum van Den Haag, vlakbij het Binnenhof en de Amerikaanse ambassade. Het is nu min of meer een doorgaande weg. Maar was het vroeger inderdaad een veld waar toernooien werden georganiseerd? En zo ja, wat voor toernooien?

Volgens Wikipedia werd het Tournooiveld in de late middeleeuwen gebruikt voor wedstrijden tussen de twee Haagse schuttersgilden. Vreemd want het oudste gilde, dat van de voetboogschutters van Sint-Sebastiaan, had zijn eigen ‘doelen’ tussen het Plein en het Tournooiveld, terwijl het gilde van de handboogschutters van Sint-Joris gevestigd was aan de Lange Vijverberg, dus pal naast het Tournooiveld. Bovendien werd de term tournooi in de late middeleeuwen doorgaans niet voor schutterswedstrijden gebruikt maar voor het (individuele) steekspel of de massale mêlée uitgevoerd door ridders te paard. De termen scietspel of, met name in Brabant, lantjuweel waren veel gebruikelijker in de context van schutterscompetities.

De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.

De vraag is of er in Den Haag eigenlijk ooit riddertoernooien zijn georganiseerd. We weten dat diverse Hollandse graven fervente toernooigangers waren; graaf Floris IV kwam zelfs in 1234 te overlijden op een toernooi te Corbie. Maar aanwijzingen voor toernooien in Den Haag zijn schaars. In 1391 was er een groot toernooi met meer dan 160 deelnemers, volgens Antheun Janse georganiseerd op het tournooiveld. Voor een dergelijk toernooi, waar gedurende twee dagen tussen twee teams werd gevochten, was een grote open ruimte waar paarden vrijelijk konden draven een conditio sine que non. Op de kaart van Den Haag van 1570 zie ik daarvoor drie mogelijkheden: de Plaats, de huidige Kneuterdijk of, inderdaad, het Tournooiveld.

Den Haag was in de late middeleeuwen geen gebruikelijke locatie voor toernooien. Het dorp ontbeerde de nodige infrastructuur om de honderden gasten te herbergen en de toernooigangers te voorzien van wapens, harnassen en paarden. Steden als Brugge, Gent, Leuven en Brussel waren daartoe veel beter uitgerust. In Brussel bestond zelfs een zeer geavanceerde wapenindustrie dankzij de continue vraag van de Brabantse hertog en zijn hofhouding die resideerden in het Coudenbergpaleis. Toernooien in Brussel werden vooral georganiseerd op de Grote Markt.

In de nabijheid van Brussel was overigens ook een terneijveld, zoals goed te zien is op de kaart van Ferraris uit de late achttiende eeuw. Dit toernooiveld was gelegen aan de Leuvensestraatweg tussen Leuven en Brussel. Tegenwoordig ligt hier een nieuwbouwwijk die deel uitmaakt van de gemeente Evere.

Detail van de Ferrariskaart.
Detail van de Ferrariskaart. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Brussel.

In de middeleeuwen was het echter een grote zandvlakte, een campo arenoso in de woorden van de Spaanse chroniqueur Calvete de Estrella. Hij beschrijft hoe op 1 april 1549 hier een imitatie veldslag plaatsvond met enkele honderden deelnemers, onder wie zo’n negentig edelen afkomstig uit zowel de Nederlanden als uit Spanje.

Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel
Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel

De elites van beide gebieden konden fijn integreren, tijdens en vooral na het gevecht. Het waren niet alleen ridders te paard die deelnamen aan deze mock battle maar ook infanterie- en artillerie-eenheden. Het spektakel werd gadegeslagen door de regentes Maria van Hongarije, kroonprins Filips II en zijn gevolg en vele genodigden vanuit een speciaal voor de gelegenheid opgetrokken galerij met tribunes. Como theatro, aldus de Spaanse hofschrijver.

Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel
Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel

In feite was Filips op doorreis van Leuven naar Brussel waar hij nog diezelfde dag zou worden ingehuldigd en erkend als de opvolger van zijn vader als hertog van Brabant. Mogelijk werden op dit veld in de veertiende een vijftiende eeuw ook al toernooien georganiseerd maar daar is (vooralsnog) geen bewijs voor. De zandvlakte diende ook als galgenveld; galg en rad zijn goed te zien op de kaart van Ferraris.

Opmerkelijk genoeg lag er ook bij het Haagse toernooiveld een executieplaats, het Groene Zoodje. Niet alleen toernooien maar ook de uitvoering van de zwaarste straffen hadden een grote open ruimte (en publiek) nodig.

Ken je andere toernooivelden? Laat het me even weten!

Kattengejank

‘Een kattenorgel (cat organ) is een instrument dat muziek maakt van kattengejank. Bij dit – overigens volledig hypothetische – instrument bevindt een rij katten zich in het voorfront van de piano en komen ze met hun staarten precies onder de pianotoetsen. Telkens als de pianist een riedeltje speelt, gaat dit gepaard met luid kattengejank.’

Dit stond vandaag in De Volkskrant onder verwijzing naar een lemma op Wikipedia (over de verkeerde terminologie zie de reactie van Antheun Janse hier).  Het is maar de vraag of het kattenorgel inderdaad een ‘volledig hypotetisch instrument’ was. Zo is er een gedetailleerde beschrijving van een dergelijk ‘instrument’ in het reisverslag van Juan Cristóbal Calvete de Estrella (overigens ook geparafraseerd in hetzelfde Wikipedia lemma) die Filips II in 1549 begeleidde op zijn kennismakingstour door de Nederlanden.

Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum (zie http://collections.vam.ac.uk/item/O18973/the-ommeganck-in-brussels-on-painting-alsloot-denys-van/)
Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum (zie http://collections.vam.ac.uk/item/O18973/the-ommeganck-in-brussels-on-painting-alsloot-denys-van/)

 

Filips bevond zich begin juni van dat jaar in Brussel en hij was toen uitgenodigd door het Brusselse stadsbestuur om vanaf het balkon van het stadhuis de jaarlijkse Ommegang te aanschouwen. Dit was een processie waarbij het plaatselijke schuttersgilde een Mariabeeld van de Zavelkerk naar de Grote Markt bracht, vergezeld door de vertegenwoordigers van alle gilden en allerlei hoogwaardigheidsbekleders. De Ommegang bracht veel volk op de been en ging gepaard met nogal wat uiterlijk vertoon (meer hier in een artikel van Robert Stein).

Kruisboogschutter tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum.
Kruisboogschutter tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum.

Na de parade van zo’n 200 bewapende schutters, passeerde er een rij mannen te paard die de hertogen van Brabant verbeeldden, tot en met Karel V, vader van Filips II, aan toe. Vervolgens marcheerden de vertegenwoordigers van maar liefst 52 ambachtsgilden met hun vaandels de Grote Markt op. Deze werden weer gevolgd door een dozijn karren met allerhande voorstellingen en tableaus-vivants.

Ik laat Calvete de Estrella even aan het woord:

‘Vervolgens passeerde er een kar met een wel heel vreemde muzikale voorstelling. Een jongen verkleed als beer bespeelde een orgel met daarin levende katten in plaats van orgelpijpen. En om alles goed te laten functioneren, staken alle staarten uit het orgel zodat bij het bespelen van het orgel aan de staarten werd getrokken, bij de ene kat minder, bij de andere meer. De katten jammerden ieder naar gelang de hevigheid van de pijn en op zo’n manier produceerden zij hoge en lage tonen die goed op elkaar waren afgestemd, hetgeen iets totaal nieuws en zeer bezienswaardig was.’

Rijk opgetuigde karren tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum.
Rijk opgetuigde karren tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum.

Was dit kattenorgel nu echt praktisch uitvoerbaar? Een empirisch experiment zou, vermoed ik, terecht worden geblokkeerd door de Partij voor de Dieren. Ik betwijfel verder of de katten inderdaad zo’n mooie melodie produceerden als Calvete de Estrella ons wil doen geloven. Eerder denk ik dat Filips II bij het passeren van deze kar even zijn vingers in de oren deed. Maar het was zeker meer dan een bizar concept ontsproten aan de literaire fantasie van een chroniqueur.

Wie is wie in de middeleeuwen

‘En wat weten we eigenlijk over de gewone man in de middeleeuwen?’ Eerstejaars studenten stellen me deze vraag vaak na afloop van een college waarin het weer eens ging over de paus, de keizer en de elite. In de overgeleverde bronnen uit de middeleeuwen, zoals kronieken, oorkonden en registers, vind je nu eenmaal veel informatie over machtige mannen (en sommige vrouwen) in de middeleeuwse samenleving. In mijn onderzoek houd ik mezelf ook vooral bezig met een kleine toplaag die misschien maar enkele procenten van de totale bevolking besloeg: de adel.

Toch weten we ook steeds meer over de middeleeuwse Henk en Ingrid. De afgelopen weken was ik aanwezig bij de presentatie van twee prachtige initiatieven in de zoektocht naar de gewone middeleeuwse m/v. Walter Prevenier en Peter Arnade gaven in Leuven een voorproefje van hun boek over vorstelijke genadebrieven. Wat moeten we daarmee? Nou, met een genadebrief kon de vorst gratie verlenen aan een misdadiger voor een begane misdaad. In de brieven wordt tot in de kleinste details hierover verteld.

Zo is er het fascinerende verhaal van Mathieu Cricke en zijn rondreizende toneelgezelschap. In Brugge wordt Mathieu ergens in 1471 verliefd op de prostituee Maria. Hij weet haar over te halen zich te voegen bij zijn groep. Het ensemble trekt van stad tot stad om zijn kunsten te vertonen en heeft veel succes. Ook in Mechelen maakt Maria tijdens een optreden veel indruk, met name op de rijke burger Jan van Musene, zelf een bastaardzoon van een priester. Jan haalt haar over bij hem in te trekken.

Jozef als timmerman in zijn werkplaats met uitzicht op een marktplein. Rechterpaneel van het zogenoemde Merode triptiek van Robert Campin (of de meester van Flémalle?). Metropolitan Museum of Art, New York. Bron: Web gallery of art (http://www.wga.hu/tours/flemish/flemalle/index.html).
Jozef als timmerman in zijn werkplaats met uitzicht op een marktplein. Rechterpaneel van het zogenoemde Merode triptiek van Robert Campin (of de meester van Flémalle?). Metropolitan Museum of Art, New York. Bron: Web gallery of art (http://www.wga.hu/tours/flemish/flemalle/index.html).

Maar dat laat Mathieu niet op zich zitten en hij weet op zijn beurt Maria te overtuigen toch weer bij zijn clubje te komen. Om de hereniging te vieren wordt er flink gedronken en gefeest. Daarop beschuldigt Jan Mathieu van vrouwenroof, een ernstig misdrijf. Mathieu en zijn kornuiten worden gevangen genomen en veroordeeld. De zaak sleept heel wat jaren aan maar uiteindelijk verleent hertog Karel de Stoute hen gratie in 1475.  De details van de zaak (meer hier en hier) van deze bohemiens (en één van de eerste met naam bekende actrices in de Nederlanden) weten we alleen maar dankzij de hertogelijke genadebrief en een aantal andere documenten die straks in het boek van Arnade en Prevenier in Engelse vertaling worden opgenomen.

Maar wacht eens even: prostituees, acteurs, bohemiens…. Dat zijn toch lieden aan de rafelrand van de samenleving, ver verwijderd van de dagloners, de bakkers, de timmerlieden en de schoenmakers? Dat is zo maar ook over de middenstanders en de nog eenvoudigere stedelingen weten we steeds meer. Vorige week was ik in het stadsarchief van Brussel voor de presentatie van de databank ‘Wie is wie in laatmiddeleeuws Brussel’. Bram van Nieuwenhuyse legde deze schat aan gegevens vast op basis van een aantal registers waarin de bezittingen staan geregistreerd van duizenden inwoners van Brussel en omgeving. Hierin komen we wel talrijke gemiddelde middeleeuwers tegen. Vele Brusselaars waren namelijk in het bezit van een stukje grond of een huis waarvoor zij dan een gebruiksvergoeding betaalden aan de grondeigenaar. Binnenkort zijn al deze personen zichtbaar in de databank die te raadplegen zal zijn op de website van het Algemeen Rijksarchief te Brussel.

PS Ik kreeg al aardig wat reacties op mijn vorige blogpost over een geschiedenis van de middeleeuwen in 100 objecten.  Reageren kan nog steeds! Om objecten uit de collectie van het Rijksmuseum toe te voegen aan mijn collectie, klik hier.

Tafelschikking

Hoe zitten u en uw partner en eventuele andere gezinsleden aan tafel? Ik vermoed dat iedereen een vaste plaats heeft. De meeste mensen houden van regelmaat en routine en zijn gewend, ja zelfs gehecht, aan juist die bepaalde zitplaats. De plaats aan tafel geeft in bepaalde settings de plaats van de tafelgenoten in een hiërarchie aan. Denk bijvoorbeeld aan die reclame van een paar jaar terug waarin de vader aan het hoofd van de tafel zit en daar dan het vlees snijdt.  Of aan het afscheidsdiner van koningin Beatrix in het Rijksmuseum in april van dit jaar waar het protocol voorschrijft wie naast wie zit.

Diner bij het afscheid van koningin Beatrix in het Rijksmuseum Bron: www.koninklijkhuis.nl
Diner bij het afscheid van koningin Beatrix in het Rijksmuseum Bron: http://www.koninklijkhuis.nl

Natuurlijk werd ook in de zeer hiërarchisch ingestelde middeleeuwse samenleving goed gelet op de tafelschikking. Via beschrijvingen in kronieken weten we bijvoorbeeld hoe men was gezeten tijdens feesten aan het Bourgondische hof. Zo waren er in 1454 tijdens het beroemde Feest van de Fazant drie tafels opgesteld: een kleine, een middelgrote en een grote. Ze waren opgetuigd met allerlei feeërieke decors en figuranten.

Feest van de fazant.  Kopie naar anoniem, ca. 1500 - ca. 1599. Bron: https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-4212.
Feest van de fazant gehouden in de grote zaal van het Zaalpaleis te Rijsel. Links zien we Filips de Goede (le bon duc Philipes)  met zijn vrouw Isabella van Portugal (la duchesse). In het midden hun zoon Karel (le comte de Charollois) en zijn vrouw Isabella van Bourbon. Kopie naar anoniem, 16d eeuw.  Amsterdam, Rijksmuseum inv. SK-A-4212. 

Op de tafel waar hertog Filips de Goede plaatsnam, de middelgrote tafel, was niet alleen een kerk met klokkenspel en vier zangers te bewonderen, maar ook nog een opgetuigde kraak met allerhande handelswaar en zeelieden, en, als klap op de vuurpijl, een bloot jongetje op een rots dat continue rozenwater plaste. De hertog zat aan het midden van deze tafel met links zijn echtgenote Isabella van Portugal en rechts zijn schoondochter Isabella van Bourbon. Verder was er slechts een kleine kring van naaste familieleden en vertrouwelingen met hun partners aan deze tafel te vinden. Karel, de zoon van het hertogelijk paar, zat aan de grote tafel, vergezeld door enkele topfiguren uit de hofhouding en andere niet met name genoemde ridders en vrouwen. De derde tafel was bestemd voor de overige knapen en jonkvrouwen uit de hofhouding. Zo had iedere rang binnen de hofhouding zijn eigen tafel.

Ook tijdens de vergaderingen van de vorst met de vertegenwoordigers van de onderdanen werd gehecht aan een duidelijke schikking. Men zat bij die gelegenheden overigens niet aan tafels maar op lange banken. Op de onderstaande miniatuur van de openingssessie van het Engelse parlement in april 1523,  is de schikking van de banken in een open carrévorm goed te zien.

dddd
Opening van het Engels parlement in Blackfriars, 15 april 1523. The Wriothesley Garter Boook, ca. 1530. Bron: http://www.royalcollection.org.uk/collection/1047414/the-wriothesley-garter-book.

Koning Hendrik VIII is centraal gezeten onder een baldakijn met aan zijn rechterhand zijn belangrijkste  geestelijke raadsheren – onder wie de aartsbisschop van York, Thomas Wolsey, te herkennen aan zijn rode kardinaalshoed – en aan zijn linkerhand twee (rechtsgeleerde?) raadsheren. Zij zijn gezeten tegenover de leden van het parlement die allemaal een eigen plek hebben, al naar gelang hun sociale positie. Ter rechterzijde van de vorst – de meest prestigieuze plek – zitten de vertegenwoordigers van de geestelijkheid (de Lords Spiritual), negen bisschoppen in het rood op de eerste rang, zeventien abten in het blauw op de tweede rang. Ter linkerzijde vinden we de adel (de Lords Temporal) netjes gerangschikt in hertogen (met vier witte strepen op hun tabbaard) en graven (met drie strepen) op de eerste rang en de baronnen (met twee strepen) op de tweede rang en recht tegenover de koning. Helemaal onderaan de miniatuur zijn nog net de veertien vertegenwoordigers van de steden en het platteland (de Commons) te zien met in het midden staand Thomas More, de speaker. De marginale rol van de Commons op deze miniatuur doet overigens geen recht aan hun belangrijke politieke rol in de late middeleeuwen.

In de Nederlanden kwam er tijdens de vergaderingen van de Staten Generaal in de vijftiende en zestiende eeuw nog een ‘schikkingsprobleem’ bij. Op deze bijeenkomsten kwamen natuurlijk ook de drie standen (staten) bij elkaar voor overleg. Maar de gedeputeerden kwamen uit allerlei verschilllende gewesten: Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Henegouwen, Luxemburg, Namen etc. Wie kreeg nu de meest prestigieuze plek? Van oudsher werd deze toebedeeld aan de gedeputeerden uit het hertogdom Brabant. Dat betekende dat de Brabanders ter rechterzijde van de vorst mochten zitten: de abten vooraan, daarachter de edelen en dan pas de stedelijke vertegenwoordigers. Bovendien mochten zij het woord voeren namens alle gedeputeerden. De woordvoerder was meestal de pensionaris van de belangrijkste stad van Brabant, Brussel.

De Vlamingen zaten normaliter op de banken ter linkerzijde van de vorst, dus recht tegenover de Brabanders. Zij aasden op de plek van de Brabanders en het bijbehorende woordvoerderschap en kaartten dit herhaaldelijk aan bij de vorst.1 Maar de Brabanders lieten zich deze machtspositie niet zomaar ontnemen. Immers, wie het woord voerde kon ook de uitkomst beïnvloeden van de beraadslagingen die vaak over nieuwe belastingen gingen. Zij deden daarbij een beroep op de ‘oudheid’ en het prestige van het hertogdom dat immers hoger stond aangeschreven dan een graafschap als Vlaanderen. Dit kwam ook tot uitdrukking in de eindeloze rij met titels die de Bourgondische en Habsburgse vorsten voerden. In deze trits werden altijd eerst de hertogdommen en daarna pas de graafschappen genoemd.

Portret van Margareta van Oostenrijk (1480-1530), landvoogdes der Nederlanden. Bernard van Orley (atelier van). Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, inv. 4059.
Portret van Margareta van Oostenrijk (1480-1530), landvoogdes der Nederlanden. Bernard van Orley (atelier van). Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, inv. 4059.

Margaretha van Oostenrijk velde in 1508 een Salomonsoordeel: zij erkende de rechten van de Brabanders en wilde niet tornen aan hun eersterangs zitplaatsen. Maar ze vond wel dat de Vlamingen bij vergaderingen op Vlaams grondgebied – de Staten Generaal hadden namelijk geen vaste vergaderplaats – het woord mochten voeren. Het belette de Vlamingen overigens niet om in de jaren erna opnieuw het voorrangsbeleid aan te vechten. Zij wilden ook wel eens het vlees snijden.

1. Zie over dit conflict het artikel van R. Wellens,  ‘Le droit de préséance dans les assemblées des Etats Generaux des Pays-Bas au XVe Siècle’, Standen en landen 47 (1968), 113–47

Man en paard

Middeleeuwse vorsten, stadsbesturen, kloosters, edelen en kooplieden hielden allemaal hun administratie goed bij. Zij wilden graag een overzicht hebben van hun financiële staat: hoeveel geld kwam er binnen, en, misschien nog wel belangrijker, hoeveel geld verliet de schatkist. Het is precies daarom dat er zoveel middeleeuwse rekeningen bewaard zijn gebleven. De verantwoordelijke klerken en rentmeesters gaven exact aan waar het geld vandaan kwam of naartoe ging.

Iedere onderzoeker vindt daarom wel iets van zijn gading in middeleeuwse rekeningen, van hardcore economisch historici geïnteresseerd in loon- en prijsontwikkelingen tot meer cultureel geïnteresseerde wetenschappers. Ook historici die zich bezig houden met de middeleeuwse adel kunnen niet om rekeningen heen. Daarbij gaat het soms om kleine alledaagse gebeurtenissen. Zo vond ik onlangs in een rekening van de Brabantse hertog Antoon van Bourgondië (1384-1415) de volgende vermelding:

Item, in den jair 1400 ende thiene doen mijn joncheere ontboden was ten doepsel ende kerstenheide mijns jongen heeren van Brabant zeliger gedinckenissen te Bruessel, staerf Janne van Wilstrop in der voirs. stat van Bruessel … een swert peert af ten prise van 43 cronen die hem mijn joncheere gegeven ende betaelt heeft (…).

 

Afbeelding

Met ‘mijn joncheere’ wordt bedoeld jonker Engelbrecht van Nassau (†1442), heer van Breda en een verre voorvader van Willem van Oranje. In 1404 had hij de prestigieuze heerlijkheid Breda verworven via zijn huwelijk met Johanna van Polanen (zie ook dit bericht). Hij werd al snel een belangrijke raadsheer en vertrouweling van hertog Antoon. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hertog zijn trouwe vazal uitnodigde voor de doop van zijn zoon Willem (de ‘jonge heer van Brabant’) in juli 1410 die overigens kort daarna stierf. Deze rekeningpost is het enige bewijs van de aanwezigheid van Engelbrecht bij deze heugelijke gebeurtenis. Toch weten we dit alleen dankzij het feit dat er onvoorziene kosten werden gemaakt.

De doop van een vorstenzoon was in de late middeleeuwen een evenement van betekenis en dat moest uitgebreid gevierd worden. Het vorstelijk paar ging met alle hoge gasten – graaf Willem VI van Holland en Zeeland was ook aanwezig – de leden van de hofhouding in vol ornaat en in een lange stoet van het hertogelijk paleis op de Koudenberg naar de Sint-Goedelekerk waar de doop plaatsvond.

Maar voor niets gaat de zon op. Blijkbaar was er tijdens het verblijf in Brussel een zwart paard van een dienaar van Engelbrecht gestorven. Engelbrecht had zijn dienaar het paard vergoed maar legde de rekening nu neer bij zijn rouwende meester. Ook de trouw en de dienstbaarheid van een vazal had zijn financiële grenzen. Later zouden de Nassaus een indrukwekkend stadspaleis bouwen in Brussel met subsidie van het stadsbestuur. Op en neer reizen naar Breda was toen niet meer nodig.

Praalgraaf van Jan IV en Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk van Breda
Praalgraaf van Jan IV en Engelbrecht I van Nassau in de Grote Kerk van Breda