Toernooiveld

Het Tournooiveld is een opmerkelijke straat in het centrum van Den Haag, vlakbij het Binnenhof en de Amerikaanse ambassade. Het is nu min of meer een doorgaande weg. Maar was het vroeger inderdaad een veld waar toernooien werden georganiseerd? En zo ja, wat voor toernooien?

Volgens Wikipedia werd het Tournooiveld in de late middeleeuwen gebruikt voor wedstrijden tussen de twee Haagse schuttersgilden. Vreemd want het oudste gilde, dat van de voetboogschutters van Sint-Sebastiaan, had zijn eigen ‘doelen’ tussen het Plein en het Tournooiveld, terwijl het gilde van de handboogschutters van Sint-Joris gevestigd was aan de Lange Vijverberg, dus pal naast het Tournooiveld. Bovendien werd de term tournooi in de late middeleeuwen doorgaans niet voor schutterswedstrijden gebruikt maar voor het (individuele) steekspel of de massale mêlée uitgevoerd door ridders te paard. De termen scietspel of, met name in Brabant, lantjuweel waren veel gebruikelijker in de context van schutterscompetities.

De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.

De vraag is of er in Den Haag eigenlijk ooit riddertoernooien zijn georganiseerd. We weten dat diverse Hollandse graven fervente toernooigangers waren; graaf Floris IV kwam zelfs in 1234 te overlijden op een toernooi te Corbie. Maar aanwijzingen voor toernooien in Den Haag zijn schaars. In 1391 was er een groot toernooi met meer dan 160 deelnemers, volgens Antheun Janse georganiseerd op het tournooiveld. Voor een dergelijk toernooi, waar gedurende twee dagen tussen twee teams werd gevochten, was een grote open ruimte waar paarden vrijelijk konden draven een conditio sine que non. Op de kaart van Den Haag van 1570 zie ik daarvoor drie mogelijkheden: de Plaats, de huidige Kneuterdijk of, inderdaad, het Tournooiveld.

Den Haag was in de late middeleeuwen geen gebruikelijke locatie voor toernooien. Het dorp ontbeerde de nodige infrastructuur om de honderden gasten te herbergen en de toernooigangers te voorzien van wapens, harnassen en paarden. Steden als Brugge, Gent, Leuven en Brussel waren daartoe veel beter uitgerust. In Brussel bestond zelfs een zeer geavanceerde wapenindustrie dankzij de continue vraag van de Brabantse hertog en zijn hofhouding die resideerden in het Coudenbergpaleis. Toernooien in Brussel werden vooral georganiseerd op de Grote Markt.

In de nabijheid van Brussel was overigens ook een terneijveld, zoals goed te zien is op de kaart van Ferraris uit de late achttiende eeuw. Dit toernooiveld was gelegen aan de Leuvensestraatweg tussen Leuven en Brussel. Tegenwoordig ligt hier een nieuwbouwwijk die deel uitmaakt van de gemeente Evere.

Detail van de Ferrariskaart.
Detail van de Ferrariskaart. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Brussel.

In de middeleeuwen was het echter een grote zandvlakte, een campo arenoso in de woorden van de Spaanse chroniqueur Calvete de Estrella. Hij beschrijft hoe op 1 april 1549 hier een imitatie veldslag plaatsvond met enkele honderden deelnemers, onder wie zo’n negentig edelen afkomstig uit zowel de Nederlanden als uit Spanje.

Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel
Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel

De elites van beide gebieden konden fijn integreren, tijdens en vooral na het gevecht. Het waren niet alleen ridders te paard die deelnamen aan deze mock battle maar ook infanterie- en artillerie-eenheden. Het spektakel werd gadegeslagen door de regentes Maria van Hongarije, kroonprins Filips II en zijn gevolg en vele genodigden vanuit een speciaal voor de gelegenheid opgetrokken galerij met tribunes. Como theatro, aldus de Spaanse hofschrijver.

Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel
Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel

In feite was Filips op doorreis van Leuven naar Brussel waar hij nog diezelfde dag zou worden ingehuldigd en erkend als de opvolger van zijn vader als hertog van Brabant. Mogelijk werden op dit veld in de veertiende een vijftiende eeuw ook al toernooien georganiseerd maar daar is (vooralsnog) geen bewijs voor. De zandvlakte diende ook als galgenveld; galg en rad zijn goed te zien op de kaart van Ferraris.

Opmerkelijk genoeg lag er ook bij het Haagse toernooiveld een executieplaats, het Groene Zoodje. Niet alleen toernooien maar ook de uitvoering van de zwaarste straffen hadden een grote open ruimte (en publiek) nodig.

Ken je andere toernooivelden? Laat het me even weten!

Een vissenkom in de nationale schatkamer

Vorige week kwam ik voor het eerst sinds een jaar weer eens in het Nationaal Archief te Den Haag, u weet wel onze nationale schatkamer. Twintig jaar geleden was mijn eerste bezoek. Ik begon toen met mijn onderzoek naar Hollandse ambtenaren in de vijftiende eeuw dat uiteindelijk resulteerde in mijn proefschrift. Sindsdien heb ik, als ik goed heb geteld, vier verbouwingen meegemaakt, plus een naamsverandering. En wat bleek nu: de vijfde verbouwing was net achter de rug. Bij eerdere verbouwingen veranderde er structureel niet heel veel aan de ruime en lichte studiezaal waar je aan grote tafels je stukken kon raadplegen. Een muurtje hier, een balietje daar, nieuwe wc’s, een koffiecorner, eindelijk een rookverbod (ook voor medewerkers in de studiezaal!), stuk voor stuk verbeteringen eigenlijk. Wie schetst mijn verbazing dat dit keer de volledige studiezaal was omgetoverd tot entree, opgevuld met wat boekenkasten.

Toegang tot het Nationaal Archief vlakbij het Centraal Station te Den Haag
Toegang tot het Nationaal Archief vlakbij het Centraal Station te Den Haag. Foto: http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Nationaal_Archief.jpg

Een dame met een soort corsage stond me op te wachten en verwees me door naar een spliksplinternieuwe balie. Daar moest ik een nieuw pasje laten maken (naar schatting het vijfde ‘klantensysteem’ dat ik meemaakte). Dat pasje diende om een draaihekje door te komen, een verbetering met de supersonische schuifdeur na de vorige verbouwing die niemand ooit open kreeg. Maar voordat die horde genomen kon worden, werd ik gecontroleerd door een veiligheidsbeambte die eerst mijn losse papieren doornamen. Misschien smokkelde ik wel een archiefstuk mee naar binnen!

De nieuwe studiezaal is nu verstopt in wat de ‘universitaire onderzoekers’ in de jaren negentig gekscherend de ‘genealogenkuil’ noemden. In deze wat donkere ruimte stonden toen alle microfilm apparaten waarmee alle verfilmde doop-, trouw- en geboorteregisters bekeken konden worden.

Ik was samen met mijn collega Jan Burgers in het archief voor de afsluiting van het college Middeleeuwse paleografie aan de Universiteit van Amsterdam. We leren studenten middeleeuws schrift lezen, een hele basale praktische vaardigheid maar wel broodnodig voor het doen van onderzoek met originele middeleeuwse bronnen. Het collegezaaltje dat middenin de nieuwe studiezaal was geplant, is overigens schitterend: mooie tafels en (Gispen) stoelen, een laptop met beamer, alle opgevraagde stukken lagen op ons te wachten op een kar, nee we kwamen niets tekort. Hulde voor deze dienstverlening!

Studiezaal van het Nationaal Archief met op de achtergrond het 'leslokaal'. Foto: website van het Nationaal Archief.
Studiezaal van het Nationaal Archief met op de achtergrond het collegezaaltje (met de rode en zwarte strepen). Foto: website van het Nationaal Archief.

Vanuit deze vissenkom merkte ik echter dat het aantal plaatsen voor individuele onderzoekers (‘klanten’) in de studiezaal drastisch was teruggeschroefd. Okay, er is ‘steeds meer’ materiaal digitaal beschikbaar (maar nog steeds niet meer dan een paar procent van de totale bronnenberg die het archief herbergt). Bovendien nemen bezoekers vaker zelf foto’s van het materiaal dat zij willen inzien zodat het eigenlijke onderzoek thuis achter de computer kan plaatsvinden. Toch lijkt het een aanslag op één van de kerntaken van het archief: het ter beschikking stellen van een publieke ruimte waarin iedereen stukken over de Nederlandse (en overzeese) geschiedenis kan opvragen.

PENTAX Image
Etiket op een archiefdoos uit het ‘Algemeen Rijksarchief’, zoals het Nationaal Archief vroeger heette. Het archief van de Nassause Domeinraad is reeds in 1948 zeer goed beschreven en geïnventariseerd.

En dit is nog maar de buitenkant. Volgens mijn welingelichte bronnen is er nog maar een handvol medewerkers op het Nationaal Archief die middeleeuws schrift kunnen lezen. Als die straks met pensioen zijn, bezit het archief dus enkele honderden meters archief waarmee het zelf inhoudelijk niets meer kan doen. Het wordt toch eens tijd dat er weer mensen benoemd worden die de schatten die het archief herbergt ook daadwerkelijk kunnen lezen en de tijd krijgen om deze te ontsluiten ten bate van het (wetenschappelijk) onderzoek. Ik zeg dat niet alleen opdat mijn paleografiestudenten straks een baan kunnen vinden maar uit oprechte bezorgdheid voor de staat van het archief in het jaar 2050.

Toen we om tien voor vijf het archief verlieten stond de dame met de corsage er nog steeds. Zou er echt nog iemand komen?

 

Sleutelen aan de hofhouding

In de Volkskrant van 25 april las ik dat koningin Beatrix in 1980 een paleisrevolutie doorvoerde:

‘De oude adel vloog eruit. Het hof werd gestroomlijnd als een departement, met aan het hoofd een roulerende grootmeester (…). Ook andere cruciale functies werden aan termijnen van vijf jaar verbonden.’

Beatrix deed niets anders dan wat vorsten eeuwen voor haar ook al deden. De meeste middeleeuwse koningen, hertogen en graven hadden namelijk geen goed zicht op de samenstelling van hun hofhouding. Die dijde alsmaar uit want iedereen wilde wel meeëten uit de vorstelijke ruif. Om een eind te maken aan deze situatie – die vooral financieel de spuigaten uitliep – stelden vorsten ordonnanties op waarin precies stond beschreven wie welke functie bekleedde aan het hof en hoeveel die persoon daarvoor per dag mocht opstrijken. Bovendien benoemden de vorsten al hun hovelingen, van kamerheer tot keukenknecht, slechts voor drie, vier of zes maanden per jaar. Ze dienden bij tourbeurt. Op deze manier konden vorsten veel meer mensen aan zich binden.

Karel de Stoute (r. 1467-1477), geschilderd door Rogier van der Weyden, Berlijn Staatliche Museen
Karel de Stoute (r. 1467-1477), geschilderd door Rogier van der Weyden, Berlijn Staatliche Museen

Dagelijks werden alle uitgaven voor de hofhouding op gagelijsten bijgehouden en de namen op deze lijsten konden gecontroleerd worden aan de hand van de hofordonnantie. De meeste hofordonnanties en gagelijsten van de Bourgondische hertogen staan tegenwoordig online. In het archief van Wenen stuitte ik echter op een nog onbekende gagelijst van 21 juli 1468 van hertog Karel de Stoute (r. 1467-1477). De vorst, die begin juli in Brugge was gehuwd met de Engelse prinses Margaretha van York, bevond zich op dat moment in Den Haag waar hij ingehuldigd werd als nieuwe graaf van Holland. Een Rotterdamse kroniek geeft het volgende verslag:

‘Daarna kwam hij [Karel] naar Holland. Hij werd gehuldigd op 21 juli 1468 te Den Haag waar de gedeputeerden van de steden namens hun poorters de eed aflegden. Vervolgens bezocht hij de belangrijkste steden van Holland waar hij nog eens apart gehuldigd werd en zijn eed aflegde. Verder werd hem een achtjarige bede toegekend van 80.000 pond per jaar. Toen hij in Holland was, hield Karel bovendien audiëntie in de Grote Zaal [Ridderzaal] te Den Haag. Hij ontving verzoekschriften en was bereid klachten aan te horen van wie dan ook. En hij zat daar in vol ornaat met al zijn raadsheren van 12 tot 2 (en soms zelfs tot 3) uur in de middag. Slechts weinigen kregen echter boter bij de vis en de meesten werden doorverwezen naar de kanselier, de financiële commissarissen, de Raad van Holland enzovoort. Dat was omdat men eigenlijk alleen zicht wilde krijgen op de toestand van het land.’

Uit de gagelijst blijkt dat Karel 250 hovelingen bij zich had, waaronder de genoemde raadsheren. Het Binnenhof barstte uit zijn voegen en velen moesten hun toevlucht zoeken in de herbergen van Den Haag. Er figureren Vlamingen, Brabanders, Henegouwers, Picardiërs en Bourgondiërs op de lijst, maar relatief weinig Hollanders en Zeeuwen.

jan van boshuizen detail gagelijst 1468Een uitzondering vormde de Leidenaar Jan van Boschuysen, net als zijn vader Floris een oude vertrouweling van Karel uit de jaren vijftig tijdens zijn ‘Hollandse’ periode. Opvallend is dat Jans naam (Jehan de Buschuyse) in grotere letters is geschreven dan de namen van de personen boven en onder hem. Dat was niet omdat Jan zo’n belangrijk figuur was. Nee, hij voert gewoon een nieuwe salariscategorie aan, een handigheidje van de administrateurs. De personen die voor hem werden genoemd ontvingen nog 9 schellingen, terwijl Jan als sommelier slechts 6 schellingen per dag toucheerde.

Dat klinkt niet als een vetpot – de best betaalde hoveling, de Vliesridder Jacob van Luxemburg, ontving 15 keer zoveel –  en dat was het ook niet: iets meer dan het dagloon van een meester metselaar. De gage was namelijk meer een onkostenvergoeding dan dat een hoveling hiermee zijn levensonderhoud van kon betalen, laat staan dat van zijn gezin. Maar een baantje aan het hof leverde natuurlijk nog veel meer op: zo nu en dan een mooi geschenk (zilverwerk bij een huwelijk of de doop van een kind), extra vergoedingen voor kleding of een paard en niet te vergeten de talloze contacten die een hoveling zelf kon gebruiken of te gelde kon maken.

Willem-Alexander en Maxima plaatsen nu ook hun vertrouwelingen op sleutelposities in hun hofhouding die tegenwoordig uit ruim 300 personen bestaat – bijna net zoveel als in de tijd van Karel de Stoute.