Jeroen Bosch opnieuw berekend

Bosch is uitverkocht! Gelukkig ben ik al geweest (zie hier). Maar voor de thuisblijvers (en de liefhebbers) nog eenmaal aandacht voor de meesterschilder.

‘Aan Jeronnimus van Aeken, gezegd Bosch, schilder verblijvende te ’s-Hertogenbosch, het bedrag van 36 pond als lening en betaling voor wat we hem schuldig zijn en zouden kunnen zijn vanwege een groot schilderij (tableau de paincture), van negen bij elf voet waarop het Laatste Oordeel (le jugement de Dieu) moet staan, te weten het paradijs en de hel, dat onze genadige heer [Filips de Schone] hem heeft bevolen om te maken voor zijn adellijke plezier (très noble plaisir).’

Wat een sensatie: een opdracht van Filips de Schone voor een schilderij van Jeroen Bosch! Zoiets kom je niet iedere dag tegen. Mijn handen trilden even bij het intikken van deze rekeningpost uit september 1504 op mijn laptop. Ik was een jaar of tien geleden op zoek naar iets anders (schenkingen van gebrandschilderde glazen), dus dit was een onverwacht kadootje. Vervolgens besefte ik: dat heeft iemand anders vast al eens eerder gezien. En dat was ook zo (zie hier en hier).

Filips de Schone
Filips de Schone, anoniem portret uit ca. 1500. Amsterdam, Rijksmuseum, SK-A-2854.

Het is niet verwonderlijk dat kunst- en literatuurhistorici in de laatste decennia de middeleeuwse rekening ontdekt hebben als een onuitputtelijke bron voor precieze gegevens over makers, opdrachtgevers en objecten. Het heerlijke van rekeningen is namelijk dat ze beschrijvend en tegelijkertijd exact zijn: we hebben een datum, de naam van de schilder, de rudimentaire iconografie van het schilderij, de maten, en, niet onbelangrijk, de prijs.

Waarom Jheronimus?

Jeroen van Aken liet zich liever Bosch noemen naar de stad waar hij naam had gemaakt als schilder. Kunsthistorici blijven hem Jheronimus noemen en deze voornaam is ook prominent aanwezig op de recente tentoonstelling over de schilder. Waarom? Omdat hij op deze manier zijn schilderijen signeerde en omdat hij zo voorkomt in verschillende archivalia, ook in de bovengenoemde rekeningpost.

bosch naam
Ondertekening van De Hooiwagen van Jeroen Bosch. Madrid, Museo del Prado

Ik vind dit niet een hele overtuigende argumentatie. De doopnaam van Filips de Schone was ongetwijfeld Philippus en hij ondertekende documenten ook wel eens met Philippe. Toch normaliseren wij zijn naam naar Filips, zoals met de meeste vorsten en edelen uit de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Waarom is men dan huiverig voor het normaliseren van namen van schilders? Bovendien, Dieric Bouts en magistro Rogerio zijn toch ook gewoon Dirk Bouts en Rogier van der Weyden? Ik pleit er daarom voor om de man voortaan gewoon Jeroen Bosch te noemen.

Breedbeeld

Ook de afmetingen worden nauwkeurig aangegeven in de rekeningpost. Mogelijk werd de aanbetaling per vierkante centimeter berekend? Een voet was volgens deze onvolprezen site van het Meertens Instituut, in ’s-Hertogenbosch 28,7 cm. Dat maakt dus een schilderij van formaat van ca. 2,60 m x 3,15 m. Volgens Bosch kenner Jos Koldeweij (in de catalogus van de Bosch tentoonstelling uit 2001 in Boijmans van Beuningen) kan geen bestaand schilderij met dit Laatste Oordeel geïdentificeerd worden. Toch sluit hij niet uit dat het gaat om het Laatste Oordeel dat nu in Wenen wordt bewaard, overigens niet te zien op de tentoonstelling.

bosch laatste oordeel
Jeroen Bosch, Laatste Oordeel, ca. 1504-1508. Wenen, Gemäldegalerie (zie hier).

Dat schilderij is in ieder geval kleiner dan het reuzeformaat waarvoor Jeroen in 1504 de opdracht kreeg. Mogelijk heeft hij uiteindelijk een kleiner schilderij gemaakt? Of is het verloren gegaan? Die kans is best groot. Er zijn nog maar 24 schilderijen die tegenwoordig aan Jeroen Bosch worden toegeschreven terwijl hij er tijdens zijn lange leven (ca. 1450-1516) toch meer gemaakt moet hebben.

Topstuk voor een schijntje?

Om een idee te krijgen van de hoogte van het bedrag, moet de prijs vergeleken worden met bedragen die de vorst voor andere zaken betaalde rond 1500. Zo schonk Filips de Schone aan zijn zuster Margareta van Oostenrijk en aan zijn echtgenote Johanna van Castilië beiden een gouden ketting als nieuwjaarsgeschenk bij de jaarwisseling van 1496/1497, ter waarde van respectievelijk 263 en 230 pond. Dat is bijna zeven keer zoveel dan het voorschot dat onze Jeroen kreeg. De ambachtelijke waarde van het Laatste Oordeel lag eerder in de buurt van een ‘gemiddeld’ gebrandschilderd glas. Filips de Schone gaf bijvoorbeeld in 1505 hetzelfde bedrag van 36 pond voor de installatie van een glasraam in het Sint-Nicolaasgasthuis te Den Haag. Een meester metselaar moest voor deze som geld nog altijd 144 dagen werken. Met andere woorden: het bedrag vertegenwoordigt bijna een salaris van een half jaar van een gemiddelde ambachtsman.

Een schilderij voor een stadsambtenaar

Er is niet zoveel bekend over de opdrachtgevers van Jeroen Bosch. Maar Filips de Schone,  heerser over vele vorstendommen in de Nederlanden rond 1500, was geen onbekende van de schilder. Ook Filips’ kleinzoon en naamgenoot Filips II was een groot fan van de Bosschenaar, getuige de flinke collectie die zich tegenwoordig in het Prado en El Escorial bevinden. Maar verder weten we eigenlijk niet veel over de opdrachtgevers.

bosch ecce homo (2)
Werkplaats Jeroen Bosch, Ecce Homo, zijluik, ca. 1496-1500. Boston, Museum of Fine Arts.

Op de recente tentoonstelling is het schilderij ‘Ecce homo’ uit de werkplaats van Bosch te zien waarop de opdrachtgevers staan afgebeeld op de zijluiken. Op allerlei manieren droeg het schilderij bij aan het zielenheil van de schenkers. Daarom moesten deze weldoeners wel duidelijk herkenbaar zijn voor het publiek. Stadssecretaris Peter van Os, die een zeer boeiende stadskroniek naliet, is te herkennen aan het ‘sprekende’ wapenschild (met een os) en aan zijn naamgever, de apostel en sleutelbewaarder Petrus, die achter hem staat. Hij bestelde het stuk ter memorie van zijn overleden vrouw Henrickxen Langel en hun overleden baby, in doeken gewikkeld ook afgebeeld op het schilderij. Tegen zo’n beeldende voorstelling is natuurlijk geen rekening opgewassen.

bosch ecce homo (3)
Werkplaats Jeroen Bosch, Ecce Homo, zijluik, ca. 1496-1500. Boston, Museum of Fine Arts.

Toernooiveld

Het Tournooiveld is een opmerkelijke straat in het centrum van Den Haag, vlakbij het Binnenhof en de Amerikaanse ambassade. Het is nu min of meer een doorgaande weg. Maar was het vroeger inderdaad een veld waar toernooien werden georganiseerd? En zo ja, wat voor toernooien?

Volgens Wikipedia werd het Tournooiveld in de late middeleeuwen gebruikt voor wedstrijden tussen de twee Haagse schuttersgilden. Vreemd want het oudste gilde, dat van de voetboogschutters van Sint-Sebastiaan, had zijn eigen ‘doelen’ tussen het Plein en het Tournooiveld, terwijl het gilde van de handboogschutters van Sint-Joris gevestigd was aan de Lange Vijverberg, dus pal naast het Tournooiveld. Bovendien werd de term tournooi in de late middeleeuwen doorgaans niet voor schutterswedstrijden gebruikt maar voor het (individuele) steekspel of de massale mêlée uitgevoerd door ridders te paard. De termen scietspel of, met name in Brabant, lantjuweel waren veel gebruikelijker in de context van schutterscompetities.

De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
De doelen van de voetboogschutterij van Sint-Sebastiaan met op de achtergrond de hofvijver. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.
Detail van de plattegrond van Den Haag rond 1570. Collectie Haags Historisch Museum.

De vraag is of er in Den Haag eigenlijk ooit riddertoernooien zijn georganiseerd. We weten dat diverse Hollandse graven fervente toernooigangers waren; graaf Floris IV kwam zelfs in 1234 te overlijden op een toernooi te Corbie. Maar aanwijzingen voor toernooien in Den Haag zijn schaars. In 1391 was er een groot toernooi met meer dan 160 deelnemers, volgens Antheun Janse georganiseerd op het tournooiveld. Voor een dergelijk toernooi, waar gedurende twee dagen tussen twee teams werd gevochten, was een grote open ruimte waar paarden vrijelijk konden draven een conditio sine que non. Op de kaart van Den Haag van 1570 zie ik daarvoor drie mogelijkheden: de Plaats, de huidige Kneuterdijk of, inderdaad, het Tournooiveld.

Den Haag was in de late middeleeuwen geen gebruikelijke locatie voor toernooien. Het dorp ontbeerde de nodige infrastructuur om de honderden gasten te herbergen en de toernooigangers te voorzien van wapens, harnassen en paarden. Steden als Brugge, Gent, Leuven en Brussel waren daartoe veel beter uitgerust. In Brussel bestond zelfs een zeer geavanceerde wapenindustrie dankzij de continue vraag van de Brabantse hertog en zijn hofhouding die resideerden in het Coudenbergpaleis. Toernooien in Brussel werden vooral georganiseerd op de Grote Markt.

In de nabijheid van Brussel was overigens ook een terneijveld, zoals goed te zien is op de kaart van Ferraris uit de late achttiende eeuw. Dit toernooiveld was gelegen aan de Leuvensestraatweg tussen Leuven en Brussel. Tegenwoordig ligt hier een nieuwbouwwijk die deel uitmaakt van de gemeente Evere.

Detail van de Ferrariskaart.
Detail van de Ferrariskaart. Collectie Koninklijke Bibliotheek, Brussel.

In de middeleeuwen was het echter een grote zandvlakte, een campo arenoso in de woorden van de Spaanse chroniqueur Calvete de Estrella. Hij beschrijft hoe op 1 april 1549 hier een imitatie veldslag plaatsvond met enkele honderden deelnemers, onder wie zo’n negentig edelen afkomstig uit zowel de Nederlanden als uit Spanje.

Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel
Toernooi bij Evere door Jan Cornelisz. Vermeyen. Collectie Kasteel van Beloeil en IRPAKIK, Brussel

De elites van beide gebieden konden fijn integreren, tijdens en vooral na het gevecht. Het waren niet alleen ridders te paard die deelnamen aan deze mock battle maar ook infanterie- en artillerie-eenheden. Het spektakel werd gadegeslagen door de regentes Maria van Hongarije, kroonprins Filips II en zijn gevolg en vele genodigden vanuit een speciaal voor de gelegenheid opgetrokken galerij met tribunes. Como theatro, aldus de Spaanse hofschrijver.

Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel
Detail Ferrariskaart. Koninklijke Bibliotheek, Brussel

In feite was Filips op doorreis van Leuven naar Brussel waar hij nog diezelfde dag zou worden ingehuldigd en erkend als de opvolger van zijn vader als hertog van Brabant. Mogelijk werden op dit veld in de veertiende een vijftiende eeuw ook al toernooien georganiseerd maar daar is (vooralsnog) geen bewijs voor. De zandvlakte diende ook als galgenveld; galg en rad zijn goed te zien op de kaart van Ferraris.

Opmerkelijk genoeg lag er ook bij het Haagse toernooiveld een executieplaats, het Groene Zoodje. Niet alleen toernooien maar ook de uitvoering van de zwaarste straffen hadden een grote open ruimte (en publiek) nodig.

Ken je andere toernooivelden? Laat het me even weten!

Een verhaal van Brabant?

Ik was onlangs in het Noordbrabants Museum te ’s-Hertogenbosch. Het is gevestigd in een voormalig 18de eeuws stadspaleis dat onlangs op schitterende wijze werd verbouwd en uitgebreid door de architect Wim Quist.

Anoniem, De lakenmarkt van 's-Hertogenbosch (ca. 1530). Noordbrabants Museum. Bron: klik hier http://www.thuisinbrabant.nl/object/noordbrabants-museum/01596
Anoniem, De lakenmarkt van ‘s-Hertogenbosch (ca. 1530). Noordbrabants Museum. Bron: klik hier.

Dat klinkt goed!

Zeker. De voormalige vergaderzaal van de Staten van Noord-Brabant is bijvoorbeeld prachtig opgepoetst.  En in een van de nieuwe vleugels van het museum is ‘Het verhaal van Brabant’ ondergebracht.

Brabant? ’s-Hertogenbosch ligt toch in Noord-Brabant?

Tja, dat ligt ingewikkeld. Zowel in het dagelijks leven als in de geschiedenis verwordt Noord-Brabant al snel tot Brabant. Inwoners van Noord-Brabant voelen en noemen zich (terecht) gewoon Brabanders. En waar denkt Guus Meeuwis aan? Juist. In een filmpje op de website van het museum doemt een grondgebied op dat verdacht veel op de huidige provincie lijkt. Voor de middeleeuwen, wanneer ‘Brabant een bloeiperiode beleefde’, zien we hetzelfde stuk land als in later perioden. Strikt genomen was het hertogdom Brabant natuurlijk veel groter dan het huidige Noord-Brabant. Als het over ‘de steden’ gaat, gaat het vooral over Den Bosch. Over die andere Brabantse steden (Antwerpen, Brussel, Leuven, Tienen etc.) geen woord. Met andere woorden: we doen net alsof Noord-Brabant gelijk is aan Brabant en we projecteren dat terug op de middeleeuwen.

Okay, dat is maar een filmpje. Hoe brengt het museum Brabant aan de man?

Nou, gelukkig wordt dit beeld in het museum (deels) rechtgezet. In het middeleeuwenpaviljoen van ‘Het verhaal van Brabant’ wordt met uitgebreide informatieborden en interactieve applicaties duidelijk gemaakt dat het hertogdom Brabant toch echt wat anders was dan het huidige Noord-Brabant. Ook al is het aantal ‘echt middeleeuwse’ stukken beperkt, de bezoeker krijgt een boeiend beeld van met name de economische en religieuze ontwikkelingen in het hertogdom. Het digitale paneel over Bergen op Zoom – we blijven toch maar even in Noord-Brabant –  is bijvoorbeeld heel informatief en betrekt in een breder kader voortdurend het hele hertogdom.

Verder nog mooie dingen gezien?

De fraaie wapenborden van twee ridders van het Gulden Vlies (in het bezit van het Rijksmuseum) die ooit in het koor van de Sint-Jan hingen, zijn er te bewonderen, evenals de intrigerende ‘Maaltijd van de heren van Liere’. Hier wordt een belangrijke Antwerpse familie afgebeeld in een setting die doet denken aan het Laatste Avondmaal.

 Maaltijd van de Heren van Liere te Antwerpen (1523). Anoniem Zuid-Nederlands. Olieverf op paneel. Collectie Centraal Museum, Utrecht. Zie hier.
Maaltijd van de Heren van Liere te Antwerpen (1523). Anoniem Zuid-Nederlands. Olieverf op paneel. Collectie Centraal Museum, Utrecht. Bron: zie hier.

Mogelijk gaat het om een vergadering van stadsbestuurders of een broederschap (zie hier). Het schilderij is gedateerd 1523 (ook al is dit een latere kopie) en geeft goed weer hoe stedelijke patriciërsfamilies met adellijke ambities zich wilden presenteren aan het nageslacht: de zwarte onderscheidende kleding van de centrale personages, de rijk gedekte tafel, de toonkast met wat schenkkannen en het familiewapen (in zilver drie afgesneden zwarte lelies) in tweevoud achter de ‘hoofdrolspelers.’

Er wordt vast aandacht besteed aan de Brabantse hertogen.

Portret van Filips de Goede (1396-1467). Vermoedelijk 16de eeuwse kopie. Noordbrabants museum, nr. 00834.
Portret van Filips de Goede (1396-1467). Vermoedelijk 16de eeuwse kopie. Noordbrabants museum, nr. 00834.

Niet heel veel. De politieke geschiedenis is sowieso niet goed vertegenwoordigd. Van de oude ‘Brabantse’ dynastie heb ik geen spoor kunnen terugvinden. En van de Bourgondische dynastie is er een opmerkelijk portret van Filips de Goede te zien. Het wordt in de digitale collectie gedateerd op 1400. Opmerkelijk, want Filips (1396-1467 en hertog van Brabant vanaf 1430) was toen pas vier jaar oud. Het lijkt mij eerder een (matige) kopie van een schilderij van Rogier van der Weyden.

Foutje, kan gebeuren. En ‘onze’ grote Jeroen Bosch? Die zal toch niet ontbreken?

Aan deze meesterlijke schilder is een heel paviljoen gewijd, waar dan weer de integrale benadering (objecten en schilderijen) is losgelaten. Hier hangen enkele werken van navolgers of leerlingen van Bosch maar de meester zelf ontbreekt.

Ach wat jammer.

Navolger van Jeroen Bosch, De heilige Christoffel. Noordbrabants museum nr. 08057. Bron: klik hier http://www.thuisinbrabant.nl/object/noordbrabants-museum/08057
Navolger van Jeroen Bosch, De heilige Christoffel. Noordbrabants museum nr. 08057. Bron: klik hier.

Die navolgers konden er ook wat van, hoor. Bovendien opent over een jaar een grote tentoonstelling over deze belangrijke schilder en hiervoor worden zijn werken vanuit de hele wereld ingevlogen (en natuurlijk uit Rotterdam: het Boijmans bezit diverse werken). Het jaar 2016 is meteen maar gebombardeerd tot Boschjaar en moet de hoofdstad van Noord-Brabant weer op de culturele kaart zetten.

Iedereen dus naar ’s-Hertogenbosch?

‘Het verhaal van Brabant’ is zeker de moeite waard, al is het maar omdat er ook nog een paar vroege Van Goghs hangen naast een schitterende DAF uit 1963. Historici zijn soms huiverig voor dergelijke etiketten en (de meesten) pretenderen nooit  ‘het’ verhaal te vertellen, in de wetenschap dat een volgende generatie weer een heel ander verhaal zal vertellen. Een recente bundel over de geschiedenis van Noord-Brabant is niet voor niets Verhalen van Brabant getiteld. Aan de andere kant: misschien heeft de argeloze museumbezoeker juist behoefte aan duidelijkheid. De geschiedenis is al ingewikkeld genoeg.

Middeleeuws burgergeweld

Het gebruik van geweld in de middeleeuwen wordt meestal geassocieerd met vorsten en ridders die elkaar naar het leven staan, giftmoorden beramen en op het slagveld elkaar de hersens inslaan. Maar juist in de steden, waar vanaf de elfde eeuw steeds meer mensen dicht op elkaar kwamen te wonen, was vetevoering en eigenrichting aan de orde van de dag. In de late middeleeuwen slaagden stedelijke en landelijke overheden er wel steeds beter in om conflicten tussen burgers te reguleren via strengere regelgeving en een verfijnd boetesysteem, uitgevoerd door een steeds professioneler politioneel en gerechtelijk apparaat. Alles was erop gericht om de geweldspiraal te doorbreken en een veilig (handels)klimaat te creëren in de stad. Het gebruik van geweld was – in theorie – voortaan voorbehouden aan de overheid zelf. Voorop stond dan ook dat het wapenbezit beter gereguleerd moest worden. Zo luidt artikel 30 uit het stadsrecht van Haarlem van 1245:

Stadsrecht van Haarlem. Stadsbestuur van Haarlem (Stadsarchief van Haarlem) 1245-1572, inv.nrs. 11 en 12.
Stadsrecht van Haarlem. Stadsbestuur van Haarlem (Stadsarchief van Haarlem) 1245-1572, inv.nrs. 11 en 12. Volledige bron: klik hier. Het citaat is ontleend aan het proefschrift van J.C.M. Cox. Voor de volledige tekst en vertaling: klik hier.

‘Ieder die een dolk draagt, zal aan mij [de graaf van Holland, MD] tien pond betalen. Ieder die hem in woede trekt, zal vijftien pond betalen. Ieder die er een ander mee verwondt, zal zijn hand verliezen. Wie er iemand mee doodt, zal, indien hij gevangen wordt, worden gedood.’

Ongelofelijk dat men 770 jaar geleden in Hollandse en in vele andere Europese steden bedacht dat het gebruik (of zelfs het dragen) van steekwapens misschien niet zo bevorderlijk is voor het samenleven. De dolk werd een verboden wapen waarmee je je niet ongestraft op straat kon vertonen. En bij het gebruik nam al naar gelang de overtreding de straf in zwaarte toe, tot en met de doodstraf: ‘oog om oog’ (oculum pro oculum), ‘gelid om gelid’, zoals in artikel 29 van hetzelfde stadsrecht werd verwoord.

Vorige week ging het in dit blog over de Magna Carta en de bescherming van de burgers tegen de overheid. Op hetzelfde tijdstip dat ik die blog post publiceerde, vonden een paar gekken inspiratie in een middeleeuws boek om een barbaarse slachtpartij aan te richten in het hart van Parijs. In Europa is het wapenbezit doorgaans veel strenger gereguleerd dan in de Verenigde Staten. Maar ja, tegenwoordig kun je al met een 3D-printer een moordwapen fabriceren en ook via andere wegen is het niet zo moeilijk om aan wapens te komen. Dat betekent dat burgers niet altijd meer kunnen rekenen op bescherming van diezelfde overheid tegen eigenrichting.

En welke kant gaat het op? Wordt religie echt de splijtzwam in de samenleving en krijgen we  een overheid die steeds meer repressie uitoefent om de lieve vrede te kunnen bewaren? Vandaag kwam de minister van Justitie direct met een pakket aan anti-terreur maatregelen, en in Frankrijk heeft Marine Le Pen al gesuggereerd om de doodstraf opnieuw in te voeren.

Schermafbeelding 2015-01-13 om 00.08.39Of leiden economische ontwikkelingen ertoe dat de overheid juist verder terugtreedt ten gunste van de grote multinationals, waarvan er steeds meer vanuit China opereren? In The bone clocks, wat mij betreft het beste boek (fictie) van 2014, kiest David Mitchell voor die laatste optie. In het laatste hoofdstuk van dit boek, in het Nederlands vertaald als Tijdmeters, schetst deze Engelse schrijver een schokkend beeld van Europa in 2043.  [spoiler alert] Van een ‘overheid’ ontbreekt ieder spoor. De Chinezen hebben grote delen van het continent ‘in concessie’ en beschermen alleen die gebieden van waaruit voldoende levensmiddelen naar het Verre Oosten kunnen worden geëxporteerd. De rest van het continent is overgeleverd aan gewapende bendes die onder leiding van warlords bouwen aan nieuwe kleine ‘koninkrijkjes’ en de bevolking terroriseren. Het is een zeer beklemmend maar tegelijkertijd alleszins geloofwaardig scenario dat ons weer terugbrengt naar de vroege middeleeuwen.

Kattengejank

‘Een kattenorgel (cat organ) is een instrument dat muziek maakt van kattengejank. Bij dit – overigens volledig hypothetische – instrument bevindt een rij katten zich in het voorfront van de piano en komen ze met hun staarten precies onder de pianotoetsen. Telkens als de pianist een riedeltje speelt, gaat dit gepaard met luid kattengejank.’

Dit stond vandaag in De Volkskrant onder verwijzing naar een lemma op Wikipedia (over de verkeerde terminologie zie de reactie van Antheun Janse hier).  Het is maar de vraag of het kattenorgel inderdaad een ‘volledig hypotetisch instrument’ was. Zo is er een gedetailleerde beschrijving van een dergelijk ‘instrument’ in het reisverslag van Juan Cristóbal Calvete de Estrella (overigens ook geparafraseerd in hetzelfde Wikipedia lemma) die Filips II in 1549 begeleidde op zijn kennismakingstour door de Nederlanden.

Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum (zie http://collections.vam.ac.uk/item/O18973/the-ommeganck-in-brussels-on-painting-alsloot-denys-van/)
Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum (zie http://collections.vam.ac.uk/item/O18973/the-ommeganck-in-brussels-on-painting-alsloot-denys-van/)

 

Filips bevond zich begin juni van dat jaar in Brussel en hij was toen uitgenodigd door het Brusselse stadsbestuur om vanaf het balkon van het stadhuis de jaarlijkse Ommegang te aanschouwen. Dit was een processie waarbij het plaatselijke schuttersgilde een Mariabeeld van de Zavelkerk naar de Grote Markt bracht, vergezeld door de vertegenwoordigers van alle gilden en allerlei hoogwaardigheidsbekleders. De Ommegang bracht veel volk op de been en ging gepaard met nogal wat uiterlijk vertoon (meer hier in een artikel van Robert Stein).

Kruisboogschutter tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum.
Kruisboogschutter tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum.

Na de parade van zo’n 200 bewapende schutters, passeerde er een rij mannen te paard die de hertogen van Brabant verbeeldden, tot en met Karel V, vader van Filips II, aan toe. Vervolgens marcheerden de vertegenwoordigers van maar liefst 52 ambachtsgilden met hun vaandels de Grote Markt op. Deze werden weer gevolgd door een dozijn karren met allerhande voorstellingen en tableaus-vivants.

Ik laat Calvete de Estrella even aan het woord:

‘Vervolgens passeerde er een kar met een wel heel vreemde muzikale voorstelling. Een jongen verkleed als beer bespeelde een orgel met daarin levende katten in plaats van orgelpijpen. En om alles goed te laten functioneren, staken alle staarten uit het orgel zodat bij het bespelen van het orgel aan de staarten werd getrokken, bij de ene kat minder, bij de andere meer. De katten jammerden ieder naar gelang de hevigheid van de pijn en op zo’n manier produceerden zij hoge en lage tonen die goed op elkaar waren afgestemd, hetgeen iets totaal nieuws en zeer bezienswaardig was.’

Rijk opgetuigde karren tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert  Museum.
Rijk opgetuigde karren tijdens de Ommegang. Denys van Alsloot, De Ommegang in Brussel in 1615. Londen, Victoria & Albert Museum.

Was dit kattenorgel nu echt praktisch uitvoerbaar? Een empirisch experiment zou, vermoed ik, terecht worden geblokkeerd door de Partij voor de Dieren. Ik betwijfel verder of de katten inderdaad zo’n mooie melodie produceerden als Calvete de Estrella ons wil doen geloven. Eerder denk ik dat Filips II bij het passeren van deze kar even zijn vingers in de oren deed. Maar het was zeker meer dan een bizar concept ontsproten aan de literaire fantasie van een chroniqueur.

Wie is wie in de middeleeuwen

‘En wat weten we eigenlijk over de gewone man in de middeleeuwen?’ Eerstejaars studenten stellen me deze vraag vaak na afloop van een college waarin het weer eens ging over de paus, de keizer en de elite. In de overgeleverde bronnen uit de middeleeuwen, zoals kronieken, oorkonden en registers, vind je nu eenmaal veel informatie over machtige mannen (en sommige vrouwen) in de middeleeuwse samenleving. In mijn onderzoek houd ik mezelf ook vooral bezig met een kleine toplaag die misschien maar enkele procenten van de totale bevolking besloeg: de adel.

Toch weten we ook steeds meer over de middeleeuwse Henk en Ingrid. De afgelopen weken was ik aanwezig bij de presentatie van twee prachtige initiatieven in de zoektocht naar de gewone middeleeuwse m/v. Walter Prevenier en Peter Arnade gaven in Leuven een voorproefje van hun boek over vorstelijke genadebrieven. Wat moeten we daarmee? Nou, met een genadebrief kon de vorst gratie verlenen aan een misdadiger voor een begane misdaad. In de brieven wordt tot in de kleinste details hierover verteld.

Zo is er het fascinerende verhaal van Mathieu Cricke en zijn rondreizende toneelgezelschap. In Brugge wordt Mathieu ergens in 1471 verliefd op de prostituee Maria. Hij weet haar over te halen zich te voegen bij zijn groep. Het ensemble trekt van stad tot stad om zijn kunsten te vertonen en heeft veel succes. Ook in Mechelen maakt Maria tijdens een optreden veel indruk, met name op de rijke burger Jan van Musene, zelf een bastaardzoon van een priester. Jan haalt haar over bij hem in te trekken.

Jozef als timmerman in zijn werkplaats met uitzicht op een marktplein. Rechterpaneel van het zogenoemde Merode triptiek van Robert Campin (of de meester van Flémalle?). Metropolitan Museum of Art, New York. Bron: Web gallery of art (http://www.wga.hu/tours/flemish/flemalle/index.html).
Jozef als timmerman in zijn werkplaats met uitzicht op een marktplein. Rechterpaneel van het zogenoemde Merode triptiek van Robert Campin (of de meester van Flémalle?). Metropolitan Museum of Art, New York. Bron: Web gallery of art (http://www.wga.hu/tours/flemish/flemalle/index.html).

Maar dat laat Mathieu niet op zich zitten en hij weet op zijn beurt Maria te overtuigen toch weer bij zijn clubje te komen. Om de hereniging te vieren wordt er flink gedronken en gefeest. Daarop beschuldigt Jan Mathieu van vrouwenroof, een ernstig misdrijf. Mathieu en zijn kornuiten worden gevangen genomen en veroordeeld. De zaak sleept heel wat jaren aan maar uiteindelijk verleent hertog Karel de Stoute hen gratie in 1475.  De details van de zaak (meer hier en hier) van deze bohemiens (en één van de eerste met naam bekende actrices in de Nederlanden) weten we alleen maar dankzij de hertogelijke genadebrief en een aantal andere documenten die straks in het boek van Arnade en Prevenier in Engelse vertaling worden opgenomen.

Maar wacht eens even: prostituees, acteurs, bohemiens…. Dat zijn toch lieden aan de rafelrand van de samenleving, ver verwijderd van de dagloners, de bakkers, de timmerlieden en de schoenmakers? Dat is zo maar ook over de middenstanders en de nog eenvoudigere stedelingen weten we steeds meer. Vorige week was ik in het stadsarchief van Brussel voor de presentatie van de databank ‘Wie is wie in laatmiddeleeuws Brussel’. Bram van Nieuwenhuyse legde deze schat aan gegevens vast op basis van een aantal registers waarin de bezittingen staan geregistreerd van duizenden inwoners van Brussel en omgeving. Hierin komen we wel talrijke gemiddelde middeleeuwers tegen. Vele Brusselaars waren namelijk in het bezit van een stukje grond of een huis waarvoor zij dan een gebruiksvergoeding betaalden aan de grondeigenaar. Binnenkort zijn al deze personen zichtbaar in de databank die te raadplegen zal zijn op de website van het Algemeen Rijksarchief te Brussel.

PS Ik kreeg al aardig wat reacties op mijn vorige blogpost over een geschiedenis van de middeleeuwen in 100 objecten.  Reageren kan nog steeds! Om objecten uit de collectie van het Rijksmuseum toe te voegen aan mijn collectie, klik hier.

Tafelschikking

Hoe zitten u en uw partner en eventuele andere gezinsleden aan tafel? Ik vermoed dat iedereen een vaste plaats heeft. De meeste mensen houden van regelmaat en routine en zijn gewend, ja zelfs gehecht, aan juist die bepaalde zitplaats. De plaats aan tafel geeft in bepaalde settings de plaats van de tafelgenoten in een hiërarchie aan. Denk bijvoorbeeld aan die reclame van een paar jaar terug waarin de vader aan het hoofd van de tafel zit en daar dan het vlees snijdt.  Of aan het afscheidsdiner van koningin Beatrix in het Rijksmuseum in april van dit jaar waar het protocol voorschrijft wie naast wie zit.

Diner bij het afscheid van koningin Beatrix in het Rijksmuseum Bron: www.koninklijkhuis.nl
Diner bij het afscheid van koningin Beatrix in het Rijksmuseum Bron: http://www.koninklijkhuis.nl

Natuurlijk werd ook in de zeer hiërarchisch ingestelde middeleeuwse samenleving goed gelet op de tafelschikking. Via beschrijvingen in kronieken weten we bijvoorbeeld hoe men was gezeten tijdens feesten aan het Bourgondische hof. Zo waren er in 1454 tijdens het beroemde Feest van de Fazant drie tafels opgesteld: een kleine, een middelgrote en een grote. Ze waren opgetuigd met allerlei feeërieke decors en figuranten.

Feest van de fazant.  Kopie naar anoniem, ca. 1500 - ca. 1599. Bron: https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-4212.
Feest van de fazant gehouden in de grote zaal van het Zaalpaleis te Rijsel. Links zien we Filips de Goede (le bon duc Philipes)  met zijn vrouw Isabella van Portugal (la duchesse). In het midden hun zoon Karel (le comte de Charollois) en zijn vrouw Isabella van Bourbon. Kopie naar anoniem, 16d eeuw.  Amsterdam, Rijksmuseum inv. SK-A-4212. 

Op de tafel waar hertog Filips de Goede plaatsnam, de middelgrote tafel, was niet alleen een kerk met klokkenspel en vier zangers te bewonderen, maar ook nog een opgetuigde kraak met allerhande handelswaar en zeelieden, en, als klap op de vuurpijl, een bloot jongetje op een rots dat continue rozenwater plaste. De hertog zat aan het midden van deze tafel met links zijn echtgenote Isabella van Portugal en rechts zijn schoondochter Isabella van Bourbon. Verder was er slechts een kleine kring van naaste familieleden en vertrouwelingen met hun partners aan deze tafel te vinden. Karel, de zoon van het hertogelijk paar, zat aan de grote tafel, vergezeld door enkele topfiguren uit de hofhouding en andere niet met name genoemde ridders en vrouwen. De derde tafel was bestemd voor de overige knapen en jonkvrouwen uit de hofhouding. Zo had iedere rang binnen de hofhouding zijn eigen tafel.

Ook tijdens de vergaderingen van de vorst met de vertegenwoordigers van de onderdanen werd gehecht aan een duidelijke schikking. Men zat bij die gelegenheden overigens niet aan tafels maar op lange banken. Op de onderstaande miniatuur van de openingssessie van het Engelse parlement in april 1523,  is de schikking van de banken in een open carrévorm goed te zien.

dddd
Opening van het Engels parlement in Blackfriars, 15 april 1523. The Wriothesley Garter Boook, ca. 1530. Bron: http://www.royalcollection.org.uk/collection/1047414/the-wriothesley-garter-book.

Koning Hendrik VIII is centraal gezeten onder een baldakijn met aan zijn rechterhand zijn belangrijkste  geestelijke raadsheren – onder wie de aartsbisschop van York, Thomas Wolsey, te herkennen aan zijn rode kardinaalshoed – en aan zijn linkerhand twee (rechtsgeleerde?) raadsheren. Zij zijn gezeten tegenover de leden van het parlement die allemaal een eigen plek hebben, al naar gelang hun sociale positie. Ter rechterzijde van de vorst – de meest prestigieuze plek – zitten de vertegenwoordigers van de geestelijkheid (de Lords Spiritual), negen bisschoppen in het rood op de eerste rang, zeventien abten in het blauw op de tweede rang. Ter linkerzijde vinden we de adel (de Lords Temporal) netjes gerangschikt in hertogen (met vier witte strepen op hun tabbaard) en graven (met drie strepen) op de eerste rang en de baronnen (met twee strepen) op de tweede rang en recht tegenover de koning. Helemaal onderaan de miniatuur zijn nog net de veertien vertegenwoordigers van de steden en het platteland (de Commons) te zien met in het midden staand Thomas More, de speaker. De marginale rol van de Commons op deze miniatuur doet overigens geen recht aan hun belangrijke politieke rol in de late middeleeuwen.

In de Nederlanden kwam er tijdens de vergaderingen van de Staten Generaal in de vijftiende en zestiende eeuw nog een ‘schikkingsprobleem’ bij. Op deze bijeenkomsten kwamen natuurlijk ook de drie standen (staten) bij elkaar voor overleg. Maar de gedeputeerden kwamen uit allerlei verschilllende gewesten: Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Henegouwen, Luxemburg, Namen etc. Wie kreeg nu de meest prestigieuze plek? Van oudsher werd deze toebedeeld aan de gedeputeerden uit het hertogdom Brabant. Dat betekende dat de Brabanders ter rechterzijde van de vorst mochten zitten: de abten vooraan, daarachter de edelen en dan pas de stedelijke vertegenwoordigers. Bovendien mochten zij het woord voeren namens alle gedeputeerden. De woordvoerder was meestal de pensionaris van de belangrijkste stad van Brabant, Brussel.

De Vlamingen zaten normaliter op de banken ter linkerzijde van de vorst, dus recht tegenover de Brabanders. Zij aasden op de plek van de Brabanders en het bijbehorende woordvoerderschap en kaartten dit herhaaldelijk aan bij de vorst.1 Maar de Brabanders lieten zich deze machtspositie niet zomaar ontnemen. Immers, wie het woord voerde kon ook de uitkomst beïnvloeden van de beraadslagingen die vaak over nieuwe belastingen gingen. Zij deden daarbij een beroep op de ‘oudheid’ en het prestige van het hertogdom dat immers hoger stond aangeschreven dan een graafschap als Vlaanderen. Dit kwam ook tot uitdrukking in de eindeloze rij met titels die de Bourgondische en Habsburgse vorsten voerden. In deze trits werden altijd eerst de hertogdommen en daarna pas de graafschappen genoemd.

Portret van Margareta van Oostenrijk (1480-1530), landvoogdes der Nederlanden. Bernard van Orley (atelier van). Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, inv. 4059.
Portret van Margareta van Oostenrijk (1480-1530), landvoogdes der Nederlanden. Bernard van Orley (atelier van). Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, inv. 4059.

Margaretha van Oostenrijk velde in 1508 een Salomonsoordeel: zij erkende de rechten van de Brabanders en wilde niet tornen aan hun eersterangs zitplaatsen. Maar ze vond wel dat de Vlamingen bij vergaderingen op Vlaams grondgebied – de Staten Generaal hadden namelijk geen vaste vergaderplaats – het woord mochten voeren. Het belette de Vlamingen overigens niet om in de jaren erna opnieuw het voorrangsbeleid aan te vechten. Zij wilden ook wel eens het vlees snijden.

1. Zie over dit conflict het artikel van R. Wellens,  ‘Le droit de préséance dans les assemblées des Etats Generaux des Pays-Bas au XVe Siècle’, Standen en landen 47 (1968), 113–47

Een kogel door de wijn

Stadsrekening over het jaar 1478-79. Stadsarchief Mechelen.
Stadsrekening over het jaar 1478-79. Stadsarchief Mechelen.

Een gat in een vijftiende eeuwse Mechelse stadsrekening! Muizen? Nee, daarvoor is het gat net even te netjes. Waarom zou een muis zich recht doorheen dat heerlijke papier vreten? Een verveelde stadsklerk die de rekening heeft doorboord met een priem? Onwaarschijnlijk. Een kogelgat dan? Daar lijkt het meer op. Zijn de rekeningen dan echt als verdedigingsmateriaal gebruikt? Mechelen is diverse keren belegerd geweest en ook nog geplunderd. Zijn de kogels dwars door de muren van het stadhuis heen gegaan? Of zijn de rekeningen als verdedigingsmateriaal gebruikt? Voor andere suggesties houd ik me aanbevolen.

Stadsrekening over het jaar 1472-73. Stadsarchief Mechelen.
Stadsrekening over het jaar 1472-73. Stadsarchief Mechelen.

Mechelen heeft nog geluk gehad. Het stadsarchief is zeer goed bewaard gebleven en is nooit geteisterd door brand, waterschade of ander onheil. Daardoor kunnen we in de 21ste eeuw nog steeds de prachtige reeks stadsrekeningen – vrijwel compleet van 1311 tot 1792 – raadplegen.

Stadsrekeningen zijn fantastische bronnen. Ze bestaan niet uit een saaie opsomming van wat bedragen, inkomsten en uitgaven. Nee, ze bieden een mooi inzicht in bijvoorbeeld de samenstelling van het stadsbestuur en zijn politieke netwerk. Zo worden alle reiskosten verantwoord van de ambtenaren (raadsheren, secretarissen, boden) verbonden aan de stad.

De leukste informatie staat altijd in de rubriek wijnschenkingen. Hier kom je te weten wie er allemaal op bezoek kwam in de stad. Aan de hoogte van het wijngeschenk (doorgaans witte rijnwijn, geschonken in kannen) kan je bovendien de status van een persoon aflezen. Een eenvoudige stadsbestuurder kreeg 1 kan, een adellijke raadsheer 2 kannen, een bisschop 6 kannen en de vorst kon zelfs op een heel vat rekenen. Die had natuurlijk een groter gevolg dat ook dorstig was. De wijn werd namelijk direct geconsumeerd.

Het wijngeschenk leeft nog steeds voort in onze samenleving. Als we bij vrienden gaan eten is het meest gebruikelijke geschenk een fles wijn, die soms meteen wordt opgedronken. Ook als relatiegeschenk of nieuwjaarsgeschenk behoort de fles wijn nog steeds tot de toppers. De wijn die de steden in de late Middeleeuwen aan bezoekers schonk moet in het kader van dergelijke vormen van public relations worden gezien. In het algemeen probeerde de stad hiermee namelijk zijn reputatie hoog te houden. Bovendien verwachtte de stad dat deze geschenken in een of andere vorm aan de stad werden terug gegeven. Vooral van de kant van de vorstelijke dienaren werd een tegenprestatie verwacht in de vorm van bijvoorbeeld een belastingkorting.

Sacramentsprocessie te Amsterdam met op de achtergrond de Oude Kerk. Afbeelding op een processievaandel uit 1555. Collectie: Amsterdam Museum.
Sacramentsprocessie te Amsterdam met op de achtergrond de Oude Kerk. Afbeelding op een processievaandel uit 1555. Collectie: Amsterdam Museum.

Maar het stadsbestuur gebruikte het wijngeschenk ook voor het onderhouden van zijn ‘interne’ relaties. Er werd op grote schaal wijn geschonken tijdens stedelijke festiviteiten, zoals bijvoorbeeld de jaarlijkse wisseling van het stadsbestuur en de viering van Sacramentsdag op de tweede donderdag na Pinksteren. Dit was een zeer belangrijk liturgisch feest waarbij de instelling van het sacrament van het Heilig Avondmaal werd herdacht.

Met name de schutters, de stadsmilities die tijdens de festiviteiten moesten zorgen voor handhaving van de openbare orde, profiteerden van deze schenkingen. Mogelijk werd het wijngeschenk zelfs ingezet als lokmiddel voor de schutters die wel in waren voor een verzetje. Zo beschrijft een zestiende-eeuwse Amsterdamse kronikeur dat de schutters al tijdens de processie wijn kregen geschonken. Ironisch meldt hij dat ‘het buycksken wert altemet vol al eer de processie gedaen is: dit is haere devotie die sy hebben’.1

1 M. Carasso-Kok ed., Geschiedenis van Amsterdam tot 1578. Een stad uit het niets (Amsterdam, 2004), p. 420

PS Dit bericht was nog geen uur oud of Kim Ragetli bood al een deel van de oplossing voor het kogelgat. Kijk naar dit filmpje van minuut 14 t/m 16.

De strafbank bij een middeleeuws toernooi

Met enige regelmaat publiceer ik over middeleeuwse toernooien. Het is echter niet zo gemakkelijk om geschikte afbeeldingen van deze spectaculaire evenementen te vinden. Ik was dan ook zeer blij met de onderstaande miniatuur die ik op het spoor kwam dankzij een grappige tweet van de mediëvist Johan Oosterman.

Toernooi met knuppels. Das Wappenbuch  Conrads von Grünenberg. München, Bayerische Staatsbibliothek (BSB), Cgm 145, ca. 1480.
Toernooi met knotsen. Das Wappenbuch Conrads von Grünenberg. München, Bayerische Staatsbibliothek (BSB), Cgm 145, ca. 1480.

De miniatuur komt uit het schitterende wapenboek van Conrad von GrünenbergDit wapenboek is rond 1480 gemaakt door (of voor) ridder Conrad von Grünenberg die belangrijke functies bekleedde in het stadsbestuur van Konstanz. Het bevat naast enkele miniaturen maar liefst 2300 wapenschilden van edelen, gerangschikt volgens hun rang: eerst de koningen (ook van imaginaire koninkrijken), dan de graven, de baronnen en tenslotte de heren, met name uit het Duitse Rijk maar ook elders uit Europa. (Zie voor nader onderzoek en edities van dit wapenboek hier, hier en hier.)

Een kwart van de wapenschilden betreft de leden van een aantal stedelijke toernooigezelschappen uit vooral Zwaben en Beieren. Deze Adelsgesellschaften zijn getooid met fraaie namen als Kron, Esel, Wolf en Windhund. Ze functioneerden met name in de steden als een sociaal bindmiddel voor de ridders en knapen, die zich via hun lidmaatschap van de rest van de bevolking konden onderscheiden.

De miniatuur past goed bij de toernooicultuur in de laatmiddeleeuwse Duitse steden. We zien de eerste fase van een zogenoemd Kolbenturnier, een toernooi met knotsen. Het gaat niet om een steekspel, zoals dat vaak in Hollywoodfilms als een ‘typisch’ middeleeuws toernooi wordt neergezet. Nee, het toernooi was een strijd tussen twee teams binnen een omheinde ruimte op een marktplein. Er werd niet met lansen maar met knotsen gevochten en er vielen zelden gewonden of doden. Teambuilding en training gingen boven de individuele eer die bij het steekspel met slechts twee ruiters te paard centraal stond.

Toernooi met botte zwaarden. Das Wappenbuch Conrads von Grünenberg, BSB, Cgm 145, ca. 1480.
Toernooi met botte zwaarden. Das Wappenbuch Conrads von Grünenberg, BSB, Cgm 145, ca. 1480.

Tijdens de tweede fase van het toernooi werden de knotsen ingeruild voor botte zwaarden. Nu was het de bedoeling om het helmteken van de tegenstander eraf te slaan. Het helmteken was een uitbundige versiering dat aan de helm werd bevestigd. Het helmteken kon bestaan uit twee hoorns, veren, een hanenkam, een (fantasie)dier, een vrucht of een ander figuur, en was gemaakt van gekookt leer, hout en/of papier maché, Het diende als een extra heraldisch herkenningsteken en werd vooral gedragen tijdens toernooien.

Ridder op de strafbank. Das Wappenbuch Conrads von Grünenberg. BSB, Cgm 145, ca. 1480.
Ridder op de strafbank. Das Wappenbuch Conrads von Grünenberg. BSB, Cgm 145, ca. 1480.

En wat doet die man daar dan gezeten op de omheining van het toernooiveld? Daarvan weten we iets meer dankzij de reglementen van de Duitse toernooigezelschappen. Het is een ridder die een zware misdaad (moord, roof, ketterij etc.) heeft begaan en ‘ontmaskerd’ is tijdens de helmenschouw aan de vooravond van het toernooi. Even tevoren is hij van zijn paard geslagen en hij moet nu op het strafbankje zitten, goed zichtbaar voor alle toeschouwers, terwijl zijn maten nog even doorvechten. Naast de fysieke straf ondergaat deze foute ridder dus ook nog eens een publieke (schand)straf.

Sleutelen aan de hofhouding

In de Volkskrant van 25 april las ik dat koningin Beatrix in 1980 een paleisrevolutie doorvoerde:

‘De oude adel vloog eruit. Het hof werd gestroomlijnd als een departement, met aan het hoofd een roulerende grootmeester (…). Ook andere cruciale functies werden aan termijnen van vijf jaar verbonden.’

Beatrix deed niets anders dan wat vorsten eeuwen voor haar ook al deden. De meeste middeleeuwse koningen, hertogen en graven hadden namelijk geen goed zicht op de samenstelling van hun hofhouding. Die dijde alsmaar uit want iedereen wilde wel meeëten uit de vorstelijke ruif. Om een eind te maken aan deze situatie – die vooral financieel de spuigaten uitliep – stelden vorsten ordonnanties op waarin precies stond beschreven wie welke functie bekleedde aan het hof en hoeveel die persoon daarvoor per dag mocht opstrijken. Bovendien benoemden de vorsten al hun hovelingen, van kamerheer tot keukenknecht, slechts voor drie, vier of zes maanden per jaar. Ze dienden bij tourbeurt. Op deze manier konden vorsten veel meer mensen aan zich binden.

Karel de Stoute (r. 1467-1477), geschilderd door Rogier van der Weyden, Berlijn Staatliche Museen
Karel de Stoute (r. 1467-1477), geschilderd door Rogier van der Weyden, Berlijn Staatliche Museen

Dagelijks werden alle uitgaven voor de hofhouding op gagelijsten bijgehouden en de namen op deze lijsten konden gecontroleerd worden aan de hand van de hofordonnantie. De meeste hofordonnanties en gagelijsten van de Bourgondische hertogen staan tegenwoordig online. In het archief van Wenen stuitte ik echter op een nog onbekende gagelijst van 21 juli 1468 van hertog Karel de Stoute (r. 1467-1477). De vorst, die begin juli in Brugge was gehuwd met de Engelse prinses Margaretha van York, bevond zich op dat moment in Den Haag waar hij ingehuldigd werd als nieuwe graaf van Holland. Een Rotterdamse kroniek geeft het volgende verslag:

‘Daarna kwam hij [Karel] naar Holland. Hij werd gehuldigd op 21 juli 1468 te Den Haag waar de gedeputeerden van de steden namens hun poorters de eed aflegden. Vervolgens bezocht hij de belangrijkste steden van Holland waar hij nog eens apart gehuldigd werd en zijn eed aflegde. Verder werd hem een achtjarige bede toegekend van 80.000 pond per jaar. Toen hij in Holland was, hield Karel bovendien audiëntie in de Grote Zaal [Ridderzaal] te Den Haag. Hij ontving verzoekschriften en was bereid klachten aan te horen van wie dan ook. En hij zat daar in vol ornaat met al zijn raadsheren van 12 tot 2 (en soms zelfs tot 3) uur in de middag. Slechts weinigen kregen echter boter bij de vis en de meesten werden doorverwezen naar de kanselier, de financiële commissarissen, de Raad van Holland enzovoort. Dat was omdat men eigenlijk alleen zicht wilde krijgen op de toestand van het land.’

Uit de gagelijst blijkt dat Karel 250 hovelingen bij zich had, waaronder de genoemde raadsheren. Het Binnenhof barstte uit zijn voegen en velen moesten hun toevlucht zoeken in de herbergen van Den Haag. Er figureren Vlamingen, Brabanders, Henegouwers, Picardiërs en Bourgondiërs op de lijst, maar relatief weinig Hollanders en Zeeuwen.

jan van boshuizen detail gagelijst 1468Een uitzondering vormde de Leidenaar Jan van Boschuysen, net als zijn vader Floris een oude vertrouweling van Karel uit de jaren vijftig tijdens zijn ‘Hollandse’ periode. Opvallend is dat Jans naam (Jehan de Buschuyse) in grotere letters is geschreven dan de namen van de personen boven en onder hem. Dat was niet omdat Jan zo’n belangrijk figuur was. Nee, hij voert gewoon een nieuwe salariscategorie aan, een handigheidje van de administrateurs. De personen die voor hem werden genoemd ontvingen nog 9 schellingen, terwijl Jan als sommelier slechts 6 schellingen per dag toucheerde.

Dat klinkt niet als een vetpot – de best betaalde hoveling, de Vliesridder Jacob van Luxemburg, ontving 15 keer zoveel –  en dat was het ook niet: iets meer dan het dagloon van een meester metselaar. De gage was namelijk meer een onkostenvergoeding dan dat een hoveling hiermee zijn levensonderhoud van kon betalen, laat staan dat van zijn gezin. Maar een baantje aan het hof leverde natuurlijk nog veel meer op: zo nu en dan een mooi geschenk (zilverwerk bij een huwelijk of de doop van een kind), extra vergoedingen voor kleding of een paard en niet te vergeten de talloze contacten die een hoveling zelf kon gebruiken of te gelde kon maken.

Willem-Alexander en Maxima plaatsen nu ook hun vertrouwelingen op sleutelposities in hun hofhouding die tegenwoordig uit ruim 300 personen bestaat – bijna net zoveel als in de tijd van Karel de Stoute.