Wijnfonteinen

In de Archiefkok schrijft Maartje van de Kamp met enige regelmaat over historische recepten die ze opduikelt uit de krochten van het Nationaal archief. Het leuke is dat ze de gerechten op basis van deze recepten ook daadwerkelijk bereidt (en opeet of opdrinkt). Ze zet daarbij de traditie voort van de Utrechtse mediëviste Marietje van Winter (zie hier en hier).

Portret, olieverf op paneel, ca. 1500. Kopie naar Rogier van der Weyden (J. Paul Getty Museum, Malibu, Los Angeles). Bron: http://www.wga.hu/frames-e.html?/html/w/weyden/rogier/18fracop/6isabell.html
Isabella van Portugal. Portret, olieverf op paneel, ca. 1500. Kopie naar Rogier van der Weyden (J. Paul Getty Museum, Malibu, Los Angeles). Bron: hier.

Vorige week bereidde de Archiefkok hippocras, oftewel de ‘wijn van Hippocrates’. Deze wijn zou op het huwelijksfeest van Filips de Goede zijn gedronken en sindsdien populair zijn op met name (vorstelijke) bruiloften in de Nederlanden. Inderdaad blijkt uit een beschrijving van Jean Le Fèvre van Filips’ huwelijk met Isabella van Portugal in 1430 te Brugge dat er diverse wijnen op spectaculaire wijze werden ‘geschonken’ , Uit de poten van een leeuw bij het Prinsenhof stroomde bijvoorbeeld onophoudelijk rode en witte wijn. Binnen, in de feestzaal van de vorstelijke residentie, waren twee andere dieren opgesteld: een hert met een flacon op zijn poot waaruit hippocras (fin ypocras) stroomde voor alle gasten, en een eenhoorn waaruit rozenwater stroomde in een bassin ‘waar de gasten zich konden opfrissen’.

In 1468 werd deze exercitie nog eens dunnetjes, maar net even anders, overgedaan tijdens het huwelijksfeest van Karel de Stoute, zoon van Filips de Goede, weer in het Prinsenhof te Brugge. Volgens de chroniqueur Olivier de la Marche vloeide de hippocras daar opnieuw rijkelijk en wel uit een standbeeld van een pelikaan opgesteld in het binnenhof van het Prinsenhof. De wijn viel in een tenen mand ‘zodat er niets verloren ging’. Iedereen mocht ervan drinken zoveel hij/zij wilde. De leeuwen buiten de vorstelijke residentie waren nu vervangen door twee boogschutters in bas relief; uit de boog van de ene, een Griek met een Turkse boog, vloeide wijn uit Beaune (rode) en uit die van de ander, een Duitser met een kruisboog, witte rijnwijn; blijkbaar stonden de Grieken toen ook al tegenover de Duitsers. De wijn werd opgevangen in stenen bassins. Scheppen en drinken maar!

Jean de Lannoy als Vliesridder. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 76 E 10 fol. 63v. Bron: hier  http://manuscripts.kb.nl/show/images_text/76+E+10/page/11
Jean de Lannoy als Vliesridder. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 76 E 10 fol. 63v. Bron: hier.

Maar het schenken van hippocras was zeker niet beperkt tot vorstelijke (bruilofts)feesten. Ook steden schonken deze zoete wijn. De stad Leiden offreerde bijvoorbeeld in september 1452 acht stoop (bijna 20 liter) hippocras aan de toenmalige stadhouder van Holland, Jan van Lannoy, en zijn gevolg. De hippocras werd ter plaatse gemaakt bij ene Dirk Arendsz. Het was dus niet zomaar een wijn die je kant en klaar kocht (of importeerde) maar, zoals de Archiefkok beschrijft, bereidt uit verschillende ingrediënten: Duitse witte wijn (in overvloed aanwezig in de Hollandse steden) kaneelstokjes, gember, kruidnagels en (vooral) een heleboel honing of suiker. Het resultaat is een mierzoet digestief dat goed viel na een copieuze maaltijd. Jan dronk die 20 liter hippocras natuurlijk niet alleen op, maar in gezelschap van de Leidse schutters. Het werd laat in het stadhuis aan de Leidse Breestraat.

Mogelijk vond Jan van Lannoy de Leidse hippocras zo lekker dat hij de wijn op een bijzondere manier uitschonk tijdens het beroemde ‘Banket van de fazant’ te Rijsel. Hij organiseerde dit feest in opdracht van Filips de Goede ter voorbereiding van een nieuwe kruistocht. Die saaie fonteinen van dieren of boogschutters. Daar moest toch iets leukers van te maken zijn?  In het Palais de la Salle van de Vlaamse stad werd daarom een standbeeld geplaatst van een naakte vrouw uit wier rechterborst hippocras vloeide. Ze werd bewaakt door een geketende (levende!) leeuw waarbij een schild was opgesteld met de subtiele tekst: ‘Gelieve de dame niet aan te raken’. Ongetwijfeld hadden de gasten meer oog voor de wijn. Als ze teveel hadden gedronken dan konden ze zich opfrissen bij een bassin dat gevuld werd met rozenwater door een plassend kind op een rots. Lulletje rozenwater of Manneken Pis? Proost!

Feest van de fazant.  Kopie naar anoniem, ca. 1500 - ca. 1599. Amsterdam, Rijksmuseum nr. K-A-4212. Bron: https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-4212.
Feest van de fazant. Kopie naar anoniem, ca. 1500 – ca. 1599. Amsterdam, Rijksmuseum nr. K-A-4212. Bron: hier.

 

 

 

‘Dark ages’ of gouden middeleeuwen?

Wat doe je op een druilerige Hemelvaartsdag met twee kinderen en een logé? Niet naar een overdekte speeltuinhel maar naar het museum natuurlijk! In Leiden is er keus genoeg. Dat treft: in het Rijksmuseum van Oudheden is er een tentoonstelling over de vroege middeleeuwen.

De periode 400-700 staat bekend als de ‘dark ages’, de duistere eeuwen, een periode waarover we eigenlijk heel weinig weten, vooral door het gebrek aan geschreven bronnen. De titel van de tentoonstelling is meteen een statement die het tegenovergestelde beweert: geen duistere maar een gouden periode. Maakt de tentoonstelling deze ambitie waar?

Inderdaad is er veel ruimte voor blingbling. De bekende fibula’s, gespen, muntschatten, helmen en zwaarden schitteren je tegemoet vanuit de bekiste vitrines. Het hoogtepunt van de tentoonstelling is, wat mij betreft, het zwaard van Childerik I (+481), koning van de Franken, in bruikleen van de Bibliothèque Nationale te Parijs.

garde-childeric-300x159

Alleen al het verhaal achter de restanten van dit zwaard is de moeite waard. Het graf van Childerik was in 1653 ontdekt te Doornik, het centrum van het gebied dat deze warlord bestuurde, en bevatte ruim 80 kg aan gouden voorwerpen. Dit bereikte ook de oren van historisch iets minder geïnteresseerde lieden. Zij roofden in 1831 het goud uit het depot en smolten het zaakje om. Wat restanten, waaronder het zwaardgevest en schedebeslag, in goud-met-granaat, werden in de Seine gedumpt; daaraan zat te weinig bruikbaar goud. Maar zelfs dit restje geeft een indrukwekkend beeld van de pracht en praal van het Merovingische hof onder koning Childerik I in de ‘donkere’ vijfde eeuw. In het boek bij de tentoonstelling, geschreven door Annemarieke Willemsen, valt te lezen dat de granaten (halfedelstenen) afkomstig waren uit het grensgebied van India-Pakistan en dus een reis van zo’n 8.000 km moeten hebben afgelegd voordat ze in dit zwaard verwerkt konden worden. Hoe bedoelt u donker?

Childerik I, liet zich naast die kostbaarheden ook nog eens begraven met 21 paarden, (waaronder zijn persoonlijke strijdros) die wel eerst moesten worden gedood voordat ze met de leider ter aarde werden besteld. Dit staaltje kapitaalvernietiging – een paard was het kostbaarste bezit in deze tijd – gold natuurlijk als een ongelofelijk vertoon van rijkdom en macht dat afstraalde op zijn opvolger Clovis, de eerste Christelijke koning van de Franken.

Ruitersteen met een Merovingische krijger,  Hornhausen, ca. 700
Ruitersteen met een Merovingische krijger, Hornhausen, ca. 700

Er zijn nog meer mannen met paarden op de tentoonstelling. Een pronkstuk is de ruitersteen afkomstig uit het Duitse Hornhausen van ca. 700., volgens Willemsen ‘de beste afbeelding van een Merovingische ruiter die er bestaat.’ Ik geloof haar graag. Of het nu een grafsteen was of onderdeel van een kerkinterieur maakt niet zoveel uit; we zien een krijger met schild, zwaard en lans op een reusachtig paard. Okay, het is misschien een ideaalbeeld maar dichterbij de ‘donkere middeleeuwen’ kunnen we toch niet komen?

De vroege middeleeuwen zijn zeker minder duister na het bezoek aan deze tentoonstelling. Voor iemand (zoals ik) die zich vooral met de late middeleeuwen (14de en 15de eeuw) bezig houdt, is er een herkenbaar patroon te zien: de gewapende ruiterij was toonaangevend zowel op sociaal als op politiek gebied en deed er alles aan om zich te onderscheiden van de rest van de samenleving. Dat kon via het dragen van blinkende sieraden of een fraaie wapenuitrusting. En naast het strijdtoneel was een begrafenis het theater bij uitstek om te laten zien hoeveel je ‘waard’ was.

Gaat dat zien deze tentoonstelling. Is er dan niets te zeuren? Ja, altijd. Het concept ‘Nederland’ dat in de tentoonstelling (en op de website van het museum) voortdurend opduikt, heeft natuurlijk niet zoveel met de vroegmiddeleeuwse werkelijkheid te maken. Dat weten de samenstellers ook wel en zal eerder met een soort rechtvaardiging tegenover subsidiegevers te maken hebben. Verder moet een tentoonstelling tegenwoordig ook voor kinderen vooral ‘leuk’ zijn. Ze krijgen een speurtocht in handen gedrukt en zoeken het verder maar uit zodat de ouders rustig kunnen rondkijken. Bij mijn proefpanel werkte deze opzet maar ten dele. Ze hadden eigenijk nauwelijks oog meer voor de tentoonstelling zelf maar waren vooral gericht op het afmaken van de speurtocht.