‘Dark ages’ of gouden middeleeuwen?

Wat doe je op een druilerige Hemelvaartsdag met twee kinderen en een logé? Niet naar een overdekte speeltuinhel maar naar het museum natuurlijk! In Leiden is er keus genoeg. Dat treft: in het Rijksmuseum van Oudheden is er een tentoonstelling over de vroege middeleeuwen.

De periode 400-700 staat bekend als de ‘dark ages’, de duistere eeuwen, een periode waarover we eigenlijk heel weinig weten, vooral door het gebrek aan geschreven bronnen. De titel van de tentoonstelling is meteen een statement die het tegenovergestelde beweert: geen duistere maar een gouden periode. Maakt de tentoonstelling deze ambitie waar?

Inderdaad is er veel ruimte voor blingbling. De bekende fibula’s, gespen, muntschatten, helmen en zwaarden schitteren je tegemoet vanuit de bekiste vitrines. Het hoogtepunt van de tentoonstelling is, wat mij betreft, het zwaard van Childerik I (+481), koning van de Franken, in bruikleen van de Bibliothèque Nationale te Parijs.

garde-childeric-300x159

Alleen al het verhaal achter de restanten van dit zwaard is de moeite waard. Het graf van Childerik was in 1653 ontdekt te Doornik, het centrum van het gebied dat deze warlord bestuurde, en bevatte ruim 80 kg aan gouden voorwerpen. Dit bereikte ook de oren van historisch iets minder geïnteresseerde lieden. Zij roofden in 1831 het goud uit het depot en smolten het zaakje om. Wat restanten, waaronder het zwaardgevest en schedebeslag, in goud-met-granaat, werden in de Seine gedumpt; daaraan zat te weinig bruikbaar goud. Maar zelfs dit restje geeft een indrukwekkend beeld van de pracht en praal van het Merovingische hof onder koning Childerik I in de ‘donkere’ vijfde eeuw. In het boek bij de tentoonstelling, geschreven door Annemarieke Willemsen, valt te lezen dat de granaten (halfedelstenen) afkomstig waren uit het grensgebied van India-Pakistan en dus een reis van zo’n 8.000 km moeten hebben afgelegd voordat ze in dit zwaard verwerkt konden worden. Hoe bedoelt u donker?

Childerik I, liet zich naast die kostbaarheden ook nog eens begraven met 21 paarden, (waaronder zijn persoonlijke strijdros) die wel eerst moesten worden gedood voordat ze met de leider ter aarde werden besteld. Dit staaltje kapitaalvernietiging – een paard was het kostbaarste bezit in deze tijd – gold natuurlijk als een ongelofelijk vertoon van rijkdom en macht dat afstraalde op zijn opvolger Clovis, de eerste Christelijke koning van de Franken.

Ruitersteen met een Merovingische krijger,  Hornhausen, ca. 700
Ruitersteen met een Merovingische krijger, Hornhausen, ca. 700

Er zijn nog meer mannen met paarden op de tentoonstelling. Een pronkstuk is de ruitersteen afkomstig uit het Duitse Hornhausen van ca. 700., volgens Willemsen ‘de beste afbeelding van een Merovingische ruiter die er bestaat.’ Ik geloof haar graag. Of het nu een grafsteen was of onderdeel van een kerkinterieur maakt niet zoveel uit; we zien een krijger met schild, zwaard en lans op een reusachtig paard. Okay, het is misschien een ideaalbeeld maar dichterbij de ‘donkere middeleeuwen’ kunnen we toch niet komen?

De vroege middeleeuwen zijn zeker minder duister na het bezoek aan deze tentoonstelling. Voor iemand (zoals ik) die zich vooral met de late middeleeuwen (14de en 15de eeuw) bezig houdt, is er een herkenbaar patroon te zien: de gewapende ruiterij was toonaangevend zowel op sociaal als op politiek gebied en deed er alles aan om zich te onderscheiden van de rest van de samenleving. Dat kon via het dragen van blinkende sieraden of een fraaie wapenuitrusting. En naast het strijdtoneel was een begrafenis het theater bij uitstek om te laten zien hoeveel je ‘waard’ was.

Gaat dat zien deze tentoonstelling. Is er dan niets te zeuren? Ja, altijd. Het concept ‘Nederland’ dat in de tentoonstelling (en op de website van het museum) voortdurend opduikt, heeft natuurlijk niet zoveel met de vroegmiddeleeuwse werkelijkheid te maken. Dat weten de samenstellers ook wel en zal eerder met een soort rechtvaardiging tegenover subsidiegevers te maken hebben. Verder moet een tentoonstelling tegenwoordig ook voor kinderen vooral ‘leuk’ zijn. Ze krijgen een speurtocht in handen gedrukt en zoeken het verder maar uit zodat de ouders rustig kunnen rondkijken. Bij mijn proefpanel werkte deze opzet maar ten dele. Ze hadden eigenijk nauwelijks oog meer voor de tentoonstelling zelf maar waren vooral gericht op het afmaken van de speurtocht.